Shit, het pistool. Gerards had het pistool nog op zak.
“Wat moet je?” vroeg hij nijdig.
Zijn vader reageerde kalm en berekend. “Ik moet niks, maar wat ik wil is dat je terugkomt met die apparatuur en de boel hier in het busje zet. Je hebt tien minuten.”
De verbinding werd verbroken.
Hij keek naar de apparatuur en naar de telefoon in zijn hand. Hij kon de politie bellen, maar hij had zich intussen al schuldig gemaakt aan ontvoering, medeplichtigheid bij inbraak en Joost mocht weten wat nog meer. Moest hij Christa eerst bellen? Misschien toch maar niet. Ze zou zich onnodig zorgen maken over een situatie waaraan zij op afstand niets kon veranderen. Bovendien had hij de tien minuten die hij gekregen had hard nodig.
Hij keek op de klok. Vijf over half zes.
Dezelfde klok wees kwart voor zes aan toen hij alle spullen had ingepakt, de kamerdeur voorzichtig opende en keek of er niemand stond. De muffe gang van het motel was verlaten.
Zachtjes liep hij met zijn bagage naar de buitendeur. De nachtportier zat in het kamertje achter de balie en keek door de half openstaande deur naar buiten, waarbij de zijkant van zijn gezicht onflatteus verlicht werd door de televisie die op een laag volume aan stond.
Matt knikte met zijn hoofd en wierp hem een quasi onschuldige blik toe, waarna hij naar buiten liep.
Had hij niet tegen deze man gezegd dat hij zo ontzettend moe was, toen hij met zijn bagage binnen kwam?
Het busje stond in de donkerste hoek van het terrein, vlakbij de met onkruid begroeide berm die de grens tussen asfalt en beboste groenstrook markeerde.
De vermoeidheid bracht hem in de war. Voor zijn gevoel hadden ze hem verder naar voren geparkeerd.
Toen hij aanklopte, ontsloot Wanders de achterdeur van het busje en stak direct de loop van het pistool in de richting van zijn zoon, terwijl hij zijn blik over het verlaten terrein liet glijden, zonder zijn hoofd te bewegen.
Matt keek naar binnen en zag Gerards op zijn rug liggen. Een arm lag over zijn dikke buik gevouwen, terwijl de andere uitgestrekt over de vloer lag.
“Leg die spullen maar hier neer,” gebaarde Wanders met zijn vrije hand. “En voorzichtig.”
Matt voelde zich een beetje misselijk toen hij de twee rugzakken een voor een naar binnen schoof. Het ruwe textiel schraapte over de vloer.
“En nu pak je die vetzek en sleep je hem de berm in,” zei Wanders. Hij zwaaide met het pistool naar Gerards.
Matt schrok. “Is hij...?”
“Nee, natuurlijk niet. En als jij doet wat ik zeg, dan blijft dat ook zo.”
Matt klom op zijn knieën naar binnen en wilde Gerards bij zijn enkels pakken, maar hij voorzag weinig hulp van zijn vader om de zware man uit het busje te krijgen. In plaats daarvan kroop hij om hem heen, waarbij hij de enorme bult op het voorhoofd van de man zag.
“Wat heb je met hem gedaan?”
“Hou je kop en zorg dat hij naar buiten komt,” snauwde Wanders.
Matt pakte Gerards bij zijn oksels en tilde hem op. Zijn hoofd viel slap in zijn nek en zijn mond zakte open. Matt voelde het gewicht in zijn rug. Het lukte hem desondanks vrij goed om de man op de gladde vloer van de bus om te draaien en hem naar de achterdeur te slepen. Hij stapte uit en trok Gerards als een zak cement achter zich aan, tot diens voeten van het metaal schoven en op het asfalt vielen.
“De berm in,” zei Wanders kortaf.
Terwijl Matt zijn zware last voorzichtig met zich mee zeulde en om het busje liep, trok Wanders de achterdeur dicht en opende de zijdeur, die zich aan de bermkant bevond. Gerards’ hakken gleden met horten en stoten over de ruwe grond en halverwege verloor hij zijn linkerschoen. Matt moest zijn knie even gebruiken om Gerards’ rug te ondersteunen, terwijl hij opnieuw grip zocht. In de bus klonk het openritsen van een van de rugzakken.
Toen Matt de berm bereikt had legde hij Gerards voorzichtig op zijn rug in het natte onkruid. Hij ging zelf rechtop staan en rekte zijn onderrug, waarin een gemene pijn klopte.
“En nu?” vroeg hij en keek naar de openstaande deur, waar hij zijn vader met de apparatuur in de weer zag. Wanders had de scanner inmiddels aangesloten op de omvormer die de 12 volt spanning van de accu transformeerde naar de vereiste 240 volt.
“Ga zitten en hou je kop,” snauwde hij, terwijl hij zijn best deed om met zijn ene hand het pistool op zijn zoon gericht te houden en met de andere aan de apparatuur frunnikte.
Matt verkoos het vochtige asfalt boven het doorweekte onkruid en vouwde zijn benen in kleermakerszit. Zo wachtte hij zenuwachtig de volgende actie van zijn vader af.
“Wat ga je met ons doen?” vroeg Matt.
Wanders tikte nog driftig op de laptop.
“Er zijn maar een paar mensen op de hoogte van dit project, jongen. Het was niet de bedoeling dat jij, of die dikke pad er lucht van zouden krijgen.”
Hij stopte met typen en draaide zich naar zijn zoon.
“Jammer eigenlijk. Het is een prachtig project. En je hebt nog maar een gedeelte gezien van de mogelijkheden. Spraak en emotie beïnvloeden is één ding. Maar het hele lichaam kan worden aangestuurd. De fysieke mogelijkheden zijn onbegrensd. Ik heb Gerards alvast een mooie simulatie gegeven.”
“Ik wist wel dat ik niets verkeerd had ingevoerd,” zei Matt. “Je zat godverdomme zelf te klappen alsof je achterlijk was.”
Wanders liet het pistool een keer om zijn vinger draaien. “Achterlijk, zei je? Hooguit vanwege de idiote gunst die ik je verleen door je in leven te laten als je doet wat ik zeg. Maar ach, wat lul ik eigenlijk? Natuurlijk doe je wat ik zeg.”
Hij streek liefkozend over de laptop die schuin voor hem op de zitting van de bureaustoel stond.
“De chauffeurs van die vrachtwagens hier vertrekken meestal heel vroeg. Als er straks eentje naar buiten komt vindt hij het gewurgde lijk van een dikke, ouwe vent in het gras.”
Wanders begon met een hand te typen, terwijl hij de andere gebruikte om Matt onder schot te houden.
“Hij zal de politie bellen en zij zullen direct ter plaatse komen. Ze hoeven niet lang te zoeken voordat ze jou vinden, een paar meter verderop verstopt in de struiken. Nét ver genoeg om uit het zich te blijven van de chauffeur die amper wakker is, maar net niet ver genoeg om je te verstoppen voor een paar alerte smerissen. Ze zullen je meenemen en verhoren en dan mag je zelf ondervinden welk verhaal ze meer overtuigd. Een warrig science fiction verhaal over biochips? Over de eerste prototypes die we in Sixth Sense capsules verkocht hebben aan schooiers en hoertjes in de binnenstad heb ik nooit iets gelezen in de krant. Of gaan ze toch liever het verhaal zoeken achter jouw vingerafdrukken, inclusief DNA, op de koude hals van het slachtoffer?”
De scanner begon te piepen. Matt herkende de serie piepjes. Hij had ze voor het laatst gehoord in de motelkamer, toen hij de chip van zijn vader aanstuurde. Zijn handen begonnen te trillen en met schokkende bewegingen kwamen zijn armen omhoog. Hij draaide zich naar de bewusteloze man die naast hem in de berm lag en drukte zijn handen op diens keel.
Wanders klapte de laptop dicht, gooide het pistool achter zich neer en trok haastig de schuifdeur van het busje dicht. Daarna kroop hij achter het stuur, startte de motor en terwijl de felle koplampen het glimmende asfalt verlichtten, maakte hij een scherpe bocht en reed naar de uitgang.
Galileo onderbrak de muziek en attendeerde haar op het binnenkomende telefoongesprek.
“Neem maar aan,” zei ze.
“Christa, met Matt. Waar ben je?”
Ze hoorde aan zijn stem dat er iets mis was.
“Ik ben ongeveer halverwege. Wat is er aan de hand, lieverd?”
Matt legde uit wat er gebeurd was.
“Tering, Matt. Heb je hem echt gewurgd?”
“Nee, gelukkig niet. Ik heb vannacht de software zitten bekijken die hij zelf geschreven heeft. Hij heeft de boel vooral praktisch gemaakt, met weinig oog voor uiterlijk detail. Het blokkeren van chips bijvoorbeeld, gebeurt in een klein submenu. Als een chip eenmaal geblokkeerd is, dan kun je dat zien als je dat submenu opent, maar de software wijst je er niet op als je commando’s naar die chip stuurt. Het feit dat ik mij het serienummer van mijn eigen chip herinnerde voordat ik de apparatuur in de kamer afkoppelde is mijn redding geweest.”
“Godverdomme, lieverd. Je liet me wel even schrikken.”
“Nou, alsof mijn broek nog droog is. Het scheelde niet veel of ik had een kogel in mijn hoofd. Wat doen we nu?”
Ze was trots op zijn dapperheid en voelde zich als een mentor die Matt leerde wat hij nodig had om zich in de echte wereld staande te houden: inventiviteit, een grote mond en een stel massief stalen ballen.
“Probeer of je Gerards wakker kunt krijgen. Zorg in elk geval dat je daar weg komt voordat jullie een hoop aandacht gaan trekken die we niet nu niet kunnen gebruiken. Ik ben er over ongeveer anderhalf uur.”
Ze hing op en haalde Galileo van de snelheidscontrole, waarna ze een extra stoot gas gaf. De hemel voor haar was nog donker, maar door haar linker zijraampje zag ze de horizon in de verte al oranjerood kleuren. Op de tegemoetkomende rijbanen zoefden steeds meer koplampen voorbij. Niet alleen van de nachtrijders met hun zware vrachten, maar ook de eerste forenzen die voor de files op hun werk wilden of moesten zijn. Ze hoopte dat ze de ochtendspits voor kon blijven.
“Auto-ongeluk of teveel gezopen?”
De dikke jongen achter de met kogelvrij glas afgeschermde balie grinnikte zelfingenomen. Toch kon zijn flauwe grapje niet verhullen dat hij zijn bedenkingen had bij het duo dat op dit ongebruikelijke tijdstip de kleine shop van het tankstation was binnengedropen. De jongen van het stel, met een broek vol donkere vlekken, was bezweet en had een knalrood hoofd van inspanning. Niet vreemd, gezien de omvang van de oudere man die hij zo goed en zo kwaad als het ging ondersteunde. Ook deze man zag er uit alsof hij door een loopgraaf was komen kruipen, zij het dat hij halverwege nog wat vijandelijk vuur had teruggekopt zonder helm. Hij had een pijnlijk uitziende zwelling boven zijn oog en een bloeduitstorting die zijn linker ooglid zo verdikte dat hij aan die kant amper nog iets kon zien met zijn bloeddoorlopen oog.
“Mogen we alsjeblieft wat koud water?” vroeg Matt, terwijl hij Gerards naar een van de stoelen bij de koffieautomaat loodste.
“Moet ik iemand bellen?” vroeg de dikke jongen achter het glas.
Matt liep naar hem toe en keek naar het naamkaartje op zijn blauwe hemd.
“Maarten, je hoeft niemand te bellen. Mijn collega hier heeft inderdaad wat teveel gezopen. Wat zou jij doen als je vrouw je in een telefoontje vertelde dat ze er vandoor ging met een ander.”
“Oh.”
“Ja, oh. Precies. En als iemand dan ook nog de pech heeft dat hij in een bouwput lazert met zijn dronken kop dan kun je lachen en grapjes maken, of je kunt helpen hem te verzorgen.”
Maarten knikte. “Ja, sorry. Ik zal even wat pakken.” Matt voelde zich bijna schuldig over zijn leugen, maar dit was niet het moment om uitgebreid tekst en uitleg te geven over iets dat de knul niet hoefde te weten en bovendien ook nooit zou begrijpen.
Maarten liep door een zijdeur en kwam even later door een andere deur, naast de koffieautomaat, de winkel in, met een glas water in zijn ene hand en een nat doekje in zijn andere hand.
“Het is een handdoekje van de wc,” zei hij terwijl hij het aanreikte. “Maar het is schoon hoor. De personeelsplee wordt niet door klanten gebruikt.”
Gerards nam het doekje aan zonder op te kijken en drukte het tegen zijn hoofd. Bij de eerste aanraking vertrok zijn gezicht van de pijn, maar desondanks hield hij het doekje op zijn plaats. De kou van het natte textiel voelde goed.
“Drink een slokje water,” zei Matt. “Dat is goed voor je.” Al had hij geen idee wat de meerwaarde van een slok water was. “Als je maar blijft zitten. Ik zal Christa even laten weten waar we zijn.”
Hij tikte de SMS-service van zijn telefoon aan en sprak het bericht in dat onmiddellijk werd doorgestuurd naar Christa, die zich zo snel mogelijk door het drukker wordende verkeer baande.
Een uur later -voor haar gevoel waren het er drie- arriveerde ze bij het tankstation. De zon was inmiddels opgekomen en vocht zich een weg door de dikke, grijze ochtendnevel die over het land hing. De lucht was koud en klam, maar dat hield haar wel uit haar slaap, hoewel ze met afgrijzen in de achteruitkijkspiegel had gekeken naar haar vermoeide spleetoogjes, die getekend werden door uitgelopen mascara en dikke wallen.
Als dit allemaal voorbij is blijf ik drie dagen lang in bed liggen, beloofde ze zichzelf. Ze parkeerde haar auto op de smalle parkeerstrook naast de oplaadzuilen en liep toen naar de shop.
Matt kwam haar al tegemoet.
“Christa...”
Hij kon zijn zin niet afmaken voordat ze hem om de hals vloog.
“Lieverd,” zei ze, terwijl ze hem stevig omhelsde. “Ik ben zo snel mogelijk teruggekomen.”
Ze keek hem aan en zag dat hij net zo vermoeid was als zijzelf. Zijn ogen waren klein en rood en zijn gezicht serieuzer dan ooit. Hij leek tien jaar ouder en ze twijfelde er niet aan dat dit ook voor haarzelf gold.
Het maakte niet uit. Ze sloot haar ogen, drukte haar lippen tegen de zijne en genoot even van het moment.
“Dat heb ik gemist,’’ fluisterde Matt enkele ogenblikken later.
Christa legde haar handen op zijn borst.
“Je berichtje was niet erg geruststellend. Wat is er aan de hand?”
“Loop maar even mee naar binnen,” zei hij.
Toen de glazen schuifdeur opende wreef ze even door haar ogen. De ochtendnevel begon weliswaar al langzaam te verdampen, maar het licht van de ijskoud witte LedTL’s was simpelweg te fel na een nacht zonder rust.
“Jezus, wat is er met jou gebeurd?”
Ze keek verwonderd naar Gerards, die juist het natte doekje van zijn hoofd haalde.
“Je had hem daarstraks moeten zien,” zei Matt. “De zwelling begint gelukkig al een beetje af te nemen.”
Gerards lachte meelijwekkend. “Ik overleef het wel. Ga even zitten.”
Christa nam een omweg via de koffieautomaat die achter hen stond en ging pas zitten toen ze voorzien was van een bekertje cafeïne. Daarna luisterde ze naar hun verhaal.
“Hij is doortrapter dan ik had gehoopt,” zei ze.
“Onderschat hem niet,” zei Gerards. “De man is levensgevaarlijk. Maar hoe is het bij jou gegaan?”
“Dat vertel ik onderweg wel. We gaan.”
“Waar naartoe?” vroeg Matt.
Een oranje gloed schitterde in de verduisterde ramen van het gebouw. De eerste auto’s stonden al op het parkeerterrein, waar een vrouw richting de entree liep. Onder haar groene winterjas droeg ze witte kleding. Een man in een donkerblauw uniform stond bij de inrit van de parkeerplaats. Terwijl hij langs de slagboom liep converseerde hij met het zendertje in zijn oor.
Christa had de auto op veilige afstand van het BioTec gebouw stilgezet.
“Hij zal zijn bewaking op scherp hebben gezet en misschien ook alle medewerkers hebben gevraagd om aan de bel te trekken als ze jou of Gerards zien.”
“Maak je geen zorgen,” zei Matt. “Ik heb als kind nog verstoppertje gespeeld in dat gebouw. Ik bel je als ik zover ben.”
Hij trok zich aan haar hoofdsteun naar voren en gaf een kus op haar wang. Daarna opende hij het achterportier en stapte uit. Terwijl Christa toekeek hoe hij half gebukt naar de dichtbegroeide berm liep, keek Gerards haar verbaasd aan.
“Wat?” vroeg ze nonchalant.
“Jij en Matt?”
“Waarom niet?” Ze keerde de auto om en vertrok naar de snelweg.
“Matt een vriendin? Ik heb zojuist 200 euro verloren aan Wesley van Uden.”
“Jullie hebben zitten wedden op die arme jongen?”
Gerards haalde zijn schouders op. “De uren kunnen lang zijn als je met routineklussen bezig bent. Ik hoop alleen dat je hem voorlopig nog niet in of rond de kerk laat zingen, want dan kost het me nog meer geld.”
Christa glimlachte.
“Oh shit,” mompelde hij.
De ochtendspits was in volle gang, maar gelukkig stroomde het meeste verkeer in noordelijke richting.
“Hij woont vlak over de Belgische grens,” zei ze. “Dat is gelukkig heel wat dichterbij dan huize Duchateau.”
“Denk je dat we iets zullen vinden?”
Ze keek strak voor zich uit, terwijl ze de ene na de andere auto inhaalde. Galileo zou over de rooie gaan, maar ze had zijn snelheidscontrole en zijn geluid uitgeschakeld.
“Ik hoop het. Als dit een doodlopend spoor is dan weet ik niet of we nog een alternatief hebben. De energienota wordt vanmiddag om twaalf uur uitgesproken en live uitgezonden.”
Gerards keek op zijn horloge.
“Tien over acht. Rij maar zo snel mogelijk.”
“Wat denk waar ik mee bezig ben? Ik heb volgens mij al genoeg registraties voor een jaarsalaris aan boetes. Let liever op of je geen politie ziet.”
De kleine Citroën Tigra zoefde behendig door het verkeer. Ze haalde links en rechts in en hoopte alleen maar dat er geen file zou opdoemen, maar gelukkig bleef deze uit.
Rond half negen verscheen het vierkante blauwe bord dat de grens markeerde.
“België,” zei ze en schakelde Galileo in.
“U heeft negen lichte en drie zware verkeersovertredingen gepleegd op het laatst gereden traject. Ik adviseer...”
“Ja, bewaar dat maar voor later,” zei ze tegen de automatische stem. “Ik heb je vannacht een nieuwe POI gegeven. Breng me daar zo snel mogelijk naartoe.”
“Nieuwste point of interest: Rein Dulsen. Mijnsteenweg 12, vier...”
“Ja, ja, ik hoef geen verslag. Gewoon de weg.”
“Volg deze route tot nadere instructie over 11,2 kilometer.”
Gerards keek haar gefascineerd aan.
“Men zegt dat die Galileo’s voorzien zijn van character development software. Als je hem altijd zo afsnauwt kan hij volgens mij nog weleens opstandig gaan worden.”
Christa gaf hem een ijzige blik. “Die fase heb ik overgeslagen. Hij is bij mij direct naar onderdanig gegaan.”
Gerards knikte begrijpend. “Ik hoop dat Matt weet waar hij aan begonnen is.”
Matt was ongezien door de zijingang naar binnen geslopen. Zijn toegang tot het gebouw was niet geblokkeerd. Zou zijn vader er niet aan gedacht hebben, of was het een bewuste keuze? Het had geen zin om hierover na te denken.
Er zat niemand in het bewakerskantoortje, maar hij proefde de gespannen sfeer, toen hij vanuit het kleine gangetje de hal in gluurde. Een drietal medewerkers in witte jassen kwam voorbij lopen en keek een beetje zenuwachtig om zich heen. Hij hoorde ze tegen elkaar fluisteren, al kon hij niet verstaan wat ze zeiden. Twee vrouwen, eveneens in witte jassen, kwamen vanuit de andere richting. De roodharige van de twee, Nicole, stond bekend om haar luide stem en hoewel hij doorgaans een hekel had aan het snerpende geluid waarmee ze de hol klinkende gangen vaak vulde, spitste hij nu zijn oren.
“Meer weet ik ook niet,” zei ze tegen haar collega. “Maar het klonk heel dreigend. Ik heb de baas nog nooit zo’n toon horen aanslaan.”
“Zou die jongen wat hebben uitgevreten?” vroeg haar collega, een kleine, donkere vrouw.
“Wie, Matt?” Nicole snerpte zijn naam door de hal en Matt kneep zijn ogen dicht. Niet omwille van haar irritante stem, maar omdat hij juist nu niet wilde dat de aandacht op zijn naam werd gevestigd.
“Nee, heb je die jongen weleens meegemaakt? Dat is een eersteklas nerd. Schijnt heel goed te zijn in zijn werk hier, maar daar is ook alles mee gezegd. Die komt nergens, doet niks. Heeft jaren geleden een keer vuurtje gestookt op dat lege terrein hier achter, dat is zo ongeveer zijn rebelse piek geweest.”
Terwijl het donkere vrouwtje hard lachte, verdwenen ze door een deur naar de westvleugel. Matt keek nog eens goed of de hal nu helemaal leeg was en sloop daarna om de hoek, waar zich de doorgang naar zijn kamer bevond.
Hij legde zijn hand op de klink, maar zag vervolgens dat de deur op een kier stond. Het slot was zichtbaar geforceerd. Een metalen plaatje en een schroef lagen als stille getuigen op de drempel. Terwijl hij om zich heen keek of er niemand kwam, luisterde hij aan de kier van de deur, maar hij hoorde niemand. Toch leek het risico hem te groot en hij draaide zich om, waarna hij haastig de deur naar de oostvleugel opzocht.
“Vijf milliliter, anders overleeft hij het niet.”
Bij het horen van de diepe stem in de hal achter zich, dook Matt onmiddellijk weg achter de grote varen die in een metalen pot naast de deur stond. Hij kroop op zijn knieën, trok zijn armen in en maakte zich zo klein mogelijk achter de plant. Het had weinig gescheeld of hij was zonder problemen door de deur geglipt. Het had nog minder gescheeld of ze hadden hem gezien.
“Zoveel?” klonk een andere stem. “We hebben het eens geprobeerd met 10 milliliter en toen begon de huid van dat dier los te weken. Heb je al eens gehoord wat voor geluid ze maken als hun huid met vacht en al oplost? Ze blijven leven tot ze zijn doodgebloed hoor. Ik zou liever met twee beginnen dan met vijf.”
De stem kwam dichterbij, evenals twee paar voetstappen. Matt trok zijn hoofd tussen zijn armen en hield zijn adem in. De pot van de plant was groot, maar niet zo groot als hij.
“Hoeveel konijnen hebben we nog in die cluster?”
“Vier.”
De deur klikte uit het slot en schoof open.
“Dan begin toch maar met vijf. Als het misgaat kunnen we de dosis altijd nog verlagen.”
“Zeg straks niet dat ik je niet gewaarschuwd heb.”
De voetstappen verdwenen in de hal.
Met gesloten ogen liet Matt zijn adem los en hapte naar verse lucht. Daarna vouwde hij zijn vingers over de rand van de pot, opende zijn ogen en keek voorzichtig tussen de bladeren van de varen door. De hal was weer leeg.
“Neem de afslag,” zei Galileo gehoorzaam en was zo vrij om de richtingaanwijzer vast aan te zetten. Christa stuurde naar rechts en nam gas terug. Onderaan de afslag volgde ze de scherpe bocht naar rechts en liet zich vervolgens door een levenloze arbeiderswijk sturen.
“Waar zijn we in godsnaam?” vroeg Gerards.
Ze gaf geen antwoord.
“Bij het volgende kruispunt rechtsaf,” zei Galileo.
Hij stuurde haar door wat leek op een wijk die ooit rijk aan werk, winkels en kinderen was geweest. Hier en daar zat nog een stoffig winkeltje; een kleine bakkerszaak, een low budget-supermarkt en een apotheek met een kapotgegooid uithangbord. Enkele winkelruiten waren voorzien van witte kalkletters die de woorden ‘solden’ en ‘leegverkoop’ vormden. Wanhoopskreten, die de laatste klanten naar binnen hadden moeten bedelen, alvorens de boel op de fles ging. Achter de ruiten lagen nog slechts lege schappen, donkere ruimtes en kale vloeren. Verder overheersten dichtgetimmerde panden, sommigen met zwartgeblakerde gevels. Werkloze hangjongeren hadden er vermoedelijk brandjes gesticht, voordat de gemeente met zware houten panelen de ramen en deuren op de begane grond afsloot voor indringers.
Van hangjongeren was op dit tijdstip geen sprake. De brede straat, met zijn ongelijke putdeksels en gebarsten asfalt vol kuilen en gaten was leeg. Aan weerszijden stonden auto’s met twee wielen op de stoep geparkeerd, het enige bewijs dat er nog leven zat in de mistroostige bovenverdiepingen, maar niemand leek aanstalten te maken om op dit tijdstip naar buiten te komen.
Ze manoeuvreerden door het stadje en elke zijstraat was smaller dan de vorige. De auto liet met kraken en rammelen zijn protest horen tegen het verweerde en verzakte asfalt dat al jaren niet meer was onderhouden.
“Aan het einde van de weg linksaf,” zei Galileo.
Zowel Christa als Gerards bogen wat voorover en bekeken de straat die voor hen lag. Hij ging nog een paar honderd meter vooruit en maakte vervolgens een bocht naar rechts.
“Er is geen linksaf, lieve schat.”
“Aan het einde van de weg linksaf,” herhaalde Galileo vol overtuiging. Ze passeerden het laatste huis voor de bocht en vonden waarempel een paadje dat naar links ging. Van asfalt was hier geen sprake meer. Het kon zelfs amper door voor een fietspad. Het kiezelpad was smaller dan de auto zelf en toen ze de verharde weg verlieten zag Christa zich genoodzaakt om met twee wielen door het gras te rijden.
Het pad was hobbelig en deed de auto nog meer schudden. Losse steentjes sprongen op en knalden tegen de bodem en de zijkanten van de auto.
“Daar gaat je lak,” zei Gerards, die zijn handen met gespreide vingers tegen het dashboard drukte. Ze liet de snelheidsmeter zakken naar ongeveer 30 kilometer per uur, hoewel dit nog altijd teveel was voor zo’n weggetje.
“Verminder snelheid,” zei Galileo. “De kans op permanente beschadiging van het voertuig is groot.”
Ze negeerde de waarschuwing en concentreerde zich op het afgelegen huis dat een eindje verderop aan het einde van het pad stond.
“Na driehonderd meter bestemming bereikt,” zei Galileo.
“Is het dat?” vroeg Gerards.
“Blijkbaar,” zei ze. Het klonk niet erg hoopvol. Eenmaal aangekomen zette ze de auto stil op het pad. Ze had niet de illusie dat ze hiermee de doorgang voor ander verkeer blokkeerde.
Ze stapten uit en keken om zich heen.
Het huis, dat door zijn bouwstijl leek te dateren uit de jaren veertig of vijftig van de vorige eeuw, was opgetrokken uit ruwe, roodbruine bakstenen. Aan de zijkant was ooit wit pleisterwerk aangebracht, maar dit was in de loop der jaren weer grotendeels afgebrokkeld. Bovenaan dezelfde muur bevond zich de verbinding met het elektriciteitsnet. De meeste dorpen in deze regio waren vlak na de eeuwwisseling voorzien van ondergrondse verbindingen, maar een afgelegen huis als dit was, vanwege te hoge kosten, nog aangewezen op bovengrondse bedrading die, hangend aan ouderwetse houten palen, vanuit het kleine slaapstadje werden aangevoerd.
Het dak had de tand des tijds niet goed doorstaan en was halverwege ingezakt, als de rug van oud en afgeschreven paard dat zijn laatste dagen in een eenzaam weiland sleet. Aan de rechterzijde was een deel van het dak, ter grootte van ongeveer twee bij drie meter, afgedekt met zwart zeil. Mogelijk waren de pannen hier naar beneden gekomen door een storm, of simpelweg door ouderdom.
Achter het huis stond een schuur, opgetrokken uit geelbruine mergelsteen. Ook hier verried het dak dat het gebouw door de jaren heen slecht was onderhouden. Verzakkingen, kapotte en ontbrekende dakpannen en een regenpijp die halverwege ophield. Een verweerde, groene deur sloot de schuur af.
Christa liep over het knarsende grind naar de voordeur van het huis en drukte op de bel. Terwijl ze dit deed zag ze dat de deur niet geheel gesloten was, maar desondanks bleef ze wachten of er iemand verscheen. Afgezien van de wind, die te midden van de weilanden rondom het huis vrij spel had, hoorden ze niets of niemand. Zelfs de bel zweeg.
Gerards tuurde intussen door een van de ramen naar binnen. Een klein keukenblokje en een eenvoudige tafel op een zwartwit geblokte linoleumvloer wezen er op dat het interieur in navolging van de buitenzijde van het pand weinig onderhoud had genoten in de afgelopen decennia. Hij klopte voorzichtig op het glas. Het ruitje rammelde in het versleten kozijn, maar er reageerde niemand.
Christa duwde de oude, houten voordeur voorzichtig open. De roestige scharnieren kraakten en piepten en de deur opende de weg naar een klein halletje, met aan weerszijden een deur en aan de overzijde een open garderobekast. Ze zag zichzelf in de enorme spiegel die achter de kapstop tegen de muur was bevestigd. De kapstok zelf was op een enkele jas na helemaal leeg.
Voorzichtig betrad ze de kleine, beige tegeltjes.
“Rechts is de keuken,” zei Gerards achter haar. “Daar is niemand, met uitzondering van Elvis Presley op drie hele kitscherige schilderijen.”
Christa voelde aan de linkerdeur. Hij was niet op slot en behoedzaam duwde ze hem op een kier.
Ze zag een gifgroen bankstel, waarover een rafelige grand foulard was gedrapeerd. Daarachter stond een grote eettafel, die echter voor alles behalve eten gebruikt leek te worden. Er lagen allerlei ondefinieerbare mechanische onderdelen en obscure apparatuur, die de hele tafel, alsook het tegen de muur geplaatste dressoir bezet hielden. Ze zag ook hier niemand en duwde de deur voorzichtig helemaal open.
“Gadverdamme, wat een lucht.” Ze wapperde met haar hand voor haar gezicht.
“Hier moet dringend eens een raam open gezet. Hou die keukendeur maar dicht, want volgens mij is z’n fruitmand over de houdbaarheidsdatum.”
Ze liep de kamer in, gevolgd door Gerards, die schuchter om zich heen keek. Nu pas werd duidelijk wat er een ongelooflijke puinhoop in de kamer lag.
Voor hen stond een kleine, eikenhouten tafel, die door een van de vier poten was gezakt. Vanaf het tafelblad waren allerlei apparaten en losse onderdelen over het stoffige tapijt geschoven. In de hoek stond een tv meubel, met daarop de met zwarte uitslag omgeven, rechthoekige afdruk die gemaakt was door de voet van de tv. Het apparaat zelf lag met een gebarsten scherm op de grond.
Aan de muren, die behangen waren met een spuuglelijk jaren zeventig-motief, bestaande uit lichtbruine en oranje bloemetjes, hingen diverse posters, affiches en op A3 formaat afgedrukte kopieën van afbeeldingen en teksten die hij waarschijnlijk op GlobaNet had gevonden.
Op twee plaatsen keek een postmoderne Jezus Christus de kamer in vanaf enigszins verkleurde posters. “Wees het universum,” las Gerards hardop, waarna hij de andere poster bekeek, waarop een strijdlustige Jezus afstand nam van de bijbel. Naast een van de Jezus portretten hing een grote foto van Elvis.
‘They’re in control’, stond met rode letters op een affiche boven het onvoorzichtig leeggeruimde tv-meubel. Onder de tekst een foto van een straalvliegtuig dat twee witte strepen achterliet in een felblauwe lucht. Beneden op het affiche werd de lezer gewaarschuwd om zich vooral te behoeden tegen de chemicaliën die de overheid vanuit deze witte stralen op de argeloze bevolking liet neerdalen.
In de hoek stond een porseleinen beeld van Elvis, bijna een meter hoog. De vetgekuifde zanger, die statisch was vereeuwigd in een muzikale pose, had een geplastificeerd kaartje om zijn nek hangen. Christa boog voorover om het te lezen. ‘Elvis is still alive, but how about you?’
Ik niet, dacht ze en wreef met de muis van haar hand over haar vermoeide en kloppende voorhoofd.
“Duchateau had gelijk,” zei ze, “het is inderdaad een religieuze freak. En ook nog een Elvis fan die denkt dat de goede man nog leeft. Kom op zeg, zelfs al was hij niet voortijdig gestorven, dan zou de man nu heel, heel ver over de honderd zijn.”
“Hij is meer dan een freak, als je het mij vraagt,” zei Gerards. Hij stond voorover leunend bij het dressoir en bekeek een aantal kopieën van krantenknipsels die met grote stukken plakband aan de muur waren gehangen.
Christa kwam naar hem toe, terwijl ze probeerde zoveel mogelijk door haar mond te ademen. De lucht, een combinatie van zweetvoeten, ontlasting en rotte eieren versterkte haar hoofdpijn.
Ruimtelijk gezien leek er iets niet helemaal in orde met de L-vormige woonkamer. Voor haar gevoel was de ruimte tussen de deur aan de voorzijde en de inham aan de achterzijde van de kamer een stuk groter dan nodig was voor het kleine halletje bij de voordeur, zelfs met de garderoberuimte erbij. Het was evenwel een oud huis en die hadden vaak vreemde indelingen, vooral als er door de jaren heen weleens verbouwd was. Vluchtig las ze de titels van enkele artikelen die hij bekeek: ‘Zeeën van energie’, ‘De nieuwe kracht’, ‘Interdimensionale genezing’, ‘Het Goddelijke plan’.
“Hij is gestoord,” zei ze.
“Dat zou ik niet direct zeggen,” zei Gerards. Hij stond voor enkele andere artikelen, waarbij ze drie foto’s zag van een en dezelfde man.
“Is hem dat?” vroeg ze.
Gerards schudde zijn hoofd. “Dit is Hutchinson.”
“Wie?”
“Een Canadese uitvinder die een jaar of tien geleden is gestorven. Hij was helemaal gefascineerd door het principe van de perpetuum mobile.”
“De wat?”
Gerards draaide zich om en keek naar de met apparatuur bezaaide eettafel.
“Het lijkt er op dat Dulsen die obsessie met hem deelde.”
Christa bekeek de rommel die voor hen lag. Houten plankjes, metalen staafjes, stalen balletjes, veren, klokwerken, printplaten, kogellagers, lampjes en een aantal bizarre constructies die nog het meest leken op mechanische knikkerbanen.
“De perpetuum mobile is een apparaat dat, als het eenmaal op gang is gebracht, uit zichzelf blijft functioneren, zonder dat er menselijk ingrijpen of een andere energiebron nodig is. De naam betekent dan ook eeuwige beweging.”
“Bestaan die apparaten dan?” vroeg ze.
Gerards glimlachte en groef met zijn handen in de berg onderdelen op tafel.
“Al honderden jaren breken mensen zich daar het hoofd over, maar het is niemand ooit gelukt om er een te maken. Niet zonder verborgen energiebronnen tenminste. Onze natuurkundige wetten verhinderen dat een dergelijk apparaat ooit zou kunnen bestaan. Het is fysiek onmogelijk.”
Christa bekeek de apparaten op tafel. Voor zover ze niet tot losse onderdelen waren verworden, bleken ze allemaal stukgeslagen. “Denk je dat hij zo’n apparaat heeft gemaakt?”
“Ik zei toch dat het onmogelijk is,” zei Gerards. “De eerste wet van de thermodynamica staat bekend als de wet van behoud van energie, misschien heb je dat ooit op school geleerd.”
Christa dacht een moment aan de natuurkundelessen die ze op de middelbare school had gevolgd. Gevolgd was nog een groot woord. Ze had zich tijdens die lessen vooral de leer van de mode, make-up en de fijne kunst der conversatie meester gemaakt.
“Waar het op neerkomt is dat er geen energie gewonnen of verloren kan gaan, zonder dat dit gevolgen heeft voor andere aanwezige energie.”
“Help me even,” zei Christa.
“Hier,” zei Gerards. “Hij pakte een plastic aansteker die op de tafel lag en drukte op het knopje. De eerste keer vonkte hij alleen, maar bij de tweede poging ging de vlam branden.
“Energie kun je niet zien,” zei hij. “Je kunt hem alleen waarnemen als hij wordt omgezet van de ene naar de andere vorm. In dit geval hebben we gas dat tot ontbranding komt. De energie uit het gas wordt omgezet in licht en warmte. Dit blijft hij doen tot het gas op is.”
“Maar dan gaat er toch energie verloren?” vroeg Christa.
“Nee, het licht en de warmte gaan op in de ruimte, maar ze gaan niet verloren.”
Hij liet de aansteker vallen en schoof een aantal ijzeren platen opzij. Daaronder lag een notitieblok. Toen hij hem bij de bovenhoek beetpakte en onder de rommel vandaan wilde trekken bleek echter dat de blok door iets of iemand in brand was gezet. Wat restte was nog slechts de bovenkant. Gerards bladerde door de schamele centimeters, half verkoold papier, terwijl zwarte snippertjes naar beneden dwarrelden.
“Zijn aantekeningen,” fluisterde hij. “Voor zover het nog leesbaar is zijn dit, of waren dit, formules.”
Stilzwijgend bekeek hij wat er nog over was van wat vermoedelijk Dulsens levenswerk was geweest.
“Misschien heeft hij toch zo’n apparaat gemaakt en had hij het geld nodig om zijn concept verder uit te werken,” zei Christa.
“Daar twijfel ik ten zeerste aan,” zei Gerards. “Een perpetuum mobile is een fictief apparaat. Punt uit. Bovendien, als het hem door wat voor godswonder dan ook gelukt was, dan zullen we het nooit weten.” Hij pakte een van de kapotgeslagen apparaten, waarbij er nog enkele onderdelen van af vielen en over de berg troep op tafel klaterden. “Dit is een grote onherstelbare puinhoop en ik ga ook geen moeite doen om hier nog iets van te maken. Ik weiger te geloven dat het hem gelukt is.”
“Misschien heb je gelijk,” zei Christa. Haar oog viel op de deur achterin de kamer. “Eens kijken wat we nog meer kunnen vinden.”
Ze legde haar hand op de deurklink, duwde deze naar beneden en opende de deur.
“Oh godver...”
Onmiddellijk schoot haar braakreflex in actie en ze moest haar best doen om niet over te geven. Ze sloeg haar hand voor haar mond, draaide zich om en slikte.
“Wat is er? Gaat het?”
Gerards zette twee passen naar voren en werd toen ook bevangen door de lucht die door de openstaande deur de kamer in kwam. Ook hij sloeg zijn hand voor zijn mond.
“Mijn god,” mompelde hij. “Die lucht, dat is niet goed.” Hij trok zijn jas omhoog en drukte deze over zijn mond en neus. Christa volgde zijn voorbeeld en was nog nooit zo dankbaar voor de geur van haar eigen parfum, zelfs nu deze na een heel etmaal zijn meeste kracht wel verloren had. Ze hield haar adem in en keek langs Gerards’ schouder mee in de kamer die achter de deur lag.
Het bleek een ouderwetse badkamer, met een grote boiler, een badkuip, een wastafel en een toilet met een oude, zwarte wc-bril en een schimmelige stortbak. De voegen tussen de bruingele wandtegels waren donkergroen uitgeslagen.
Naast de wc, op de grond, lag een man.
Zijn lichtgrijze broek en blauwe trui zagen er zompig uit. Klef, nat en vol schimmige vlekken, maar lang niet zo afstotelijk als het lichaam, dat in vergaande staat van ontbinding was. De donkergrauwe huid van zijn ontblote onderarmen en gezicht was op verschillende plaatsen opengebarsten en lekte vocht en maden. Zijn opengesperde ogen waren dof en ingevallen en zijn lippen waren paarsbruin en uitgedroogd. Hoe hij gestorven was kon ze niet zien en ze wilde het ook niet weten. Het was de eerste keer dat ze de stoffelijke resten van een mens zag en de aanblik van Terry was er niets bij. Het lijk alleen was tot daar aan toe. De smerige staat waarin het verkeerde, nu de bacteriën die jarenlang gehoorzaam zijn interne processen hadden geregeld, nu als een efficiënt leger zijn ingewanden verteerden, kon ze ook nog wel aan. Maar de lucht.
Die afschuwelijke lucht. Zoiets had ze nog nooit geroken. Hij sloeg haar longen dicht, vulde haar neus en mond met een afschuwelijke smaak en streek met vettige vingers over haar huig. Kotsen zul je! Kotsen!
“We gaan,” zei Gerards vanachter zijn jas. Ze draaiden zich om en liepen terug naar het halletje. Gerards trok de kamerdeur achter zich dicht en beide haalden ze opgelucht adem bij de openstaande voordeur.
“Dat hoop ik nooit meer te ruiken,” zei Christa. Haar stem trilde nog.
Gerards legde zijn hand op haar schouder. “Haal maar even goed adem, je ziet helemaal bleek.”
Ze liep naar de grote spiegel in de garderobe. Ze zag er inderdaad bleek uit. Sterker nog, ze zag er afschuwelijk uit. Natgeregend, een slapeloze nacht, een hoop stress en dan ook nog maar even een lijk. Waarom ook niet? Ze leek en voelde zich vijftig.
Met een zucht leunde ze voorover tegen de spiegel, die een fractie verschoof. Van schrik trok ze haar hand terug en kwam overeind.
“Wat was dat?”
Gerards keek om. “Wat is er?”
“De spiegel bewoog.”
Voorzichtig voelde ze met beide handen en drukte in verschillende richtingen tegen het glas. Toen ze naar links duwde bleek de spiegel een beetje mee te geven. Ze pakte de rechterkant van de spiegel vast en trok nu met beide handen, waarbij de plaat stroef maar berekend mee naar links schoof. Achter de spiegel verscheen een kleine doorgang, ongeveer een meter breed en anderhalve meter hoog.
Fluitend liep de jongeman door de hal, het metalen karretje met piepende wieltjes voor zich uit duwend. Op het karretje stonden enkele kooitjes opgestapeld. Twee katten en vier ratten gingen zenuwachtig een onbekende bestemming tegemoet. Matt wachtte geduldig tot de jongen de hoek om was. Toen de piepende wieltjes op een veilige afstand waren, dook hij uit de opbergruimte en verdween aan de overzijde van de gang weer in een andere ruimte. Hij deed het licht aan en draaide de deur achter zich op slot.
Zijn vermoeden werd bevestigd: in lab 11 stond precies wat hij nodig had.
Het lab werd al ruim een jaar niet meer voor experimenten of operaties gebruikt en diende hoofdzakelijk als een soort overmaatse opslagkamer. De ruimte was op kamertemperatuur gebracht en de gebruikelijke overdruk, afkomstig van de luchtstroom tussen de roosters in het plafond en in de vloer, was hier niet meer aanwezig. Lege kooien stonden opgestapeld tot aan het plafond. Sommige waren zelfs nog niet gesteriliseerd en vertoonden bloedspetters of hingen vol haren. Er lagen kisten vol chirurgische hulpmiddelen, in de hoek stond een anesthesie-unit en in het midden van de ruimte bevond zich een heel rek vol holodiscs. Een paar oude computers waren, te midden van enkele dozen met papieren administratie aan de kant gezet en zelfs een groot schilderij van een pittoresk haventje bij een fictief Zuid-Europees stadje, ooit door Wanders geërfd van zijn vader, had een plekje in het lab verworven, al was het oneerbiedig op de stoffige vloer.
Achter in de hoek stond echter het apparaat waarop Matt direct zijn oog had laten vallen: een biochip scanner. Hij greep naar een van de versleten stoelen naast de deur en rolde deze naar de overkant, waar hij plaatsnam en zich over de scanner ontfermde. De stekker ging in het stopcontact, de knop werd ingedrukt.
Niets.
Matt tikte eens met zijn hand tegen de behuizing, maar het apparaat gaf geen teken van leven.
Hij keek om zich heen en vond een gereedschapskistje, waaruit hij een schroevendraaier haalde om de behuizing van het apparaat los te maken. Achter het dunne plaatmetaal verschenen enkele printplaatjes die overduidelijk geen fabriekswerk waren. De componenten waren met de hand gesoldeerd, zo viel op te maken uit de slordige positionering en de grote hoeveelheden tin die hier en daar gebruikt waren. Dit was vast en zeker een prototype dat zijn vader gemaakt had. Matt voelde voorzichtig aan de elektronica om zeker te weten dat alles goed op zijn plek zat en kon daarbij nog net het kleine plaatje opvangen, dat in twee stukken dubbel klapte en uit het apparaat viel.
Beduusd keek Matt naar de inhoud van zijn hand. Het plaatje was grof doormidden gescheurd, mogelijk bij een val van de scanner en daarbij waren enkele tientallen contactpunten verbroken. Op deze manier zou de scanner nooit werken.
Christa tastte om de hoek naar een schakelaar. Tussen de houten balken vond ze de lichtknop en een moment later scheen het zachtgele licht van een kleine LED-lamp over de smalle houten trap die naar beneden voerde.
Daar knipperde een aantal oude tl-buizen alvorens ze met enige moeite tot leven kwamen en een helder licht over de verborgen ruimte wierpen.
“Hier ligt nog een complete kelder,” zei ze zachtjes.
“Kun je iets zien?” vroeg Gerards achter haar.
“Zien niet, maar het ruikt er in elk geval aangenamer dan hier boven.” Ze aarzelde niet en zette een voet op de bovenste trede van de trap. Het splinterige hout kraakte zachtjes, maar voelde verder stevig aan. Bij gebrek aan een trapleuning hield ze haar linkerhand tegen de houten wand, terwijl ze de trap af daalde. Gerards keek nog even achterom en volgde haar.
Beneden kwamen ze terecht in wat mogelijk ooit een proviandkelder was geweest. Het plafond was laag en brokkelig en er liepen enkele roestige leidingen tussen de betonplaten. Er stonden weliswaar enkele conservenblikken en jerrycans met voedsel in industriële hoeveelheden, maar de ruimte werd grotendeels in beslag genomen door oud ijzer, accu’s, kabelrollen, gereedschappen en kartonnen dozen. Ze stonden recht onder de keuken en naar Gerards’ inschattingsvermogen was de kelder zelf een stuk kleiner dan de bovenliggende ruimte. De muur aan de smalle kant was echter doorgebroken op een ruwe, amateuristische wijze, alsof iemand lukraak met een voorhamer tekeer was gegaan tot de doorgang groot genoeg was.
Afgebroken bakstenen en resten voegwerk markeerden de rand van de halfronde opening in de muur, die ongeveer anderhalve meter breed en hoog was. Enkele pvc-buizen, waarschijnlijk bedoeld voor elektriciteitsdraden, waren op slordige wijze met haken in de voegen van de muur verankerd en liepen om de grove rand heen door de opening. Ze zagen er schoon en wit uit, alsof ze nog niet zo lang geleden waren aangelegd.
Aan de andere kant van de muur, zo zagen ze toen Christa de lichtschakelaar gevonden had, bevond zich een tweede kelder, die bijna anderhalf keer zo groot was als de woonkamer. Haar richtingsgevoel zei haar dat de kelder zelfs deels moest doorlopen tot onder het veld dat achter het huis lag.
De vloer was ongelijk, voor zover er al sprake kon zijn van een vloer. Het was eerder een bodem, afgedekt met stevig, zwart zeil, vermoedelijk tegen vocht dat uit de grond kwam. Het zeil was vervolgens bedekt met eenvoudige, grijze trottoirtegels, die zo ongelijkmatig waren gelegd dat ze moest uitkijken om niet met haar hakken te blijven steken, of er met de neuzen van haar schoenen tegenaan te struikelen.
De verlichting was al niet van een beter kaliber. Peertjes hingen her en der in fittingen die aan losse draden bungelden.
“Gloeilampen,” zei Gerards. “Die heb ik sinds het verbod niet meer gezien.” Christa keek omhoog. Ze kon niet direct zien dat het gloeilampen waren, maar de spreiding en de kleurtoon van het licht waren anders dan eender welke LED-lamp.
Een deel van de ruimte was amper verlicht, terwijl een ander baadde in het licht. Die ruimte stond dan ook gevuld met een aantal geïmproviseerde tafels: stevige planken die op houten bokken waren gelegd. Ook hier slingerden onderdelen, gereedschap en oude dozen overal in het rond. Er stond een PC en er lagen notitieblokken, maar wat overheerste was een nadrukkelijk aanwezige constructie op de middelste tafel.
“Wat is dat voor iets?” vroeg Christa zich hardop af.
Gerards liep er met halfopen mond op af en bleef vlak voor de tafel staan, terwijl hij het groteske apparaat peinzend onderzocht.
Christa bleef voorzichtigheidshalve op een afstandje, niet wetend of er iets in beweging zou komen, als een levensgevaarlijke duivel uit een doosje. Zeg maar gerust, een hele grote doos.
Op de tafel stond een transparante kubus, ruim een meter in doorsnede, met zorgvuldig dichtgekitte naden. Hij was gemaakt van plexiglas, of een soortgelijk kunststof, zonder ook maar een stofje, vlekje of krasje op het oppervlak. Aan weerszijden van de kubus bevonden zich twee horizontale cilinders die, zo zag ze toen ze voorzichtig dichterbij kwam, koperen spoelen bleken te zijn en dwars door het plexiglas waren gemonteerd. Aan de buitenkant van beide spoelen was een dun, metalen plaatje bevestigd. Gerards bestudeerde een van de plaatjes van dichtbij en zag, toen hij het bijna raakte met het puntje van zijn neus, dat het feitelijk twee plaatjes waren, die met uiterste precisie op minuscule afstand van elkaar waren bevestigd. Ook bij de andere spoel was dit het geval.
Tussen de spoelen, precies in het midden van de kubus, bevond zich een aan een koperdraad vastgemaakte metalen bol, zo groot als een flinke sinaasappel. Boven en onder de bol, die in het midden was gemarkeerd door een dunne naad, hingen twee halfopen schalen, die met metalen buisjes aan de boven- en onderzijde van de kubus waren gemonteerd en samen een gespleten schelp om de bol vormden, als een oester die zijn parel prijsgaf. Het buisje waaraan de bovenste schaal was bevestigd, liep door het plexiglas heen en vormde zo een pootje waarop een horizontale, ronde schijf lag, als een soort antenne. Tenslotte waren er aan de achterzijde twee halve bollen tegen de buitenkant van de kubus geplakt. Ze zaten centraal op twee kleine gaatjes die in de achterwand waren geboord. Vanuit elk van deze halve bollen liep een stevige groene kabel. Ze kwamen even verderop bij elkaar, waar ze omhuld werden door een dikke, rood en geel gestreepte isolatiehuls. De gestreepte kabel lag enkele meters los over de vloer, ging vervolgens omhoog en verdween in een lichtgrijs buisje in het met houten planken betimmerde plafond.
“Wat is dat voor iets?” vroeg ze.
“Ik heb geen flauw benul,” zei Gerards. “Ik heb al veel gezien in mijn leven, maar hier kan ik niets van maken.”
“Probeer het toch maar eens,” zei ze. “Hij heeft heel veel moeite gedaan om dit, wat het ook moge zijn, verborgen te houden en zo te zien is hem dat gelukt, in tegenstelling tot die spullen die boven liggen.”
“Het lijkt op een soort ontvanger,” zei Gerards binnensmonds, terwijl hij de constructie aandachtig bestudeerde. “Die bol is helemaal afgeschermd, alsof er niets aan mag komen, maar die dingen aan de zijkanten lijken juist weer bedoeld om er toch iets in te stoppen.”
“Wat zou hij doen als je hem aanzet?”
Gerards schudde zijn hoofd. “Dat is nu juist het merkwaardige. Het lijkt er op dat hij wel op de stroom is aangesloten met die kabel aan de achterkant, maar ik zie nergens een schakelaar.”
Voor alle zekerheid liep hij nog eens naar de andere kant van de kubus en bukte zich luidkeels steunend om op één knie onder de tafel te kijken.
Christa pakte een van de notitieblokken die op de andere tafel lagen en bladerde er doorheen. “Dit is in elk geval gespaard gebleven.”
Hele bladzijden waren volgekrabbeld met ingewikkelde berekeningen, wiskundige formules, schetsen en flarden van aantekeningen waar ze helemaal niets van begreep. Pas halverwege de blok verschenen de eerste schetsen van onderdelen die bij het kubusapparaat leken te horen. Gaandeweg had Dulsen meer en meer schetsen gemaakt en werden zijn berekeningen, ofschoon ze inhoudelijk nog steeds onbegrijpelijk voor een leek, concreter en doelgerichter.
De laatste pagina’s waren onbeschreven en daarom pakte Christa een van de andere notitieblokken. Op de eerste bladzijde stond direct een ruwe schets van iets dat veel leek op wat hij hier gebouwd had. De tekening liet eveneens een kubus zien, met daarin twee schelpen en aan weerszijden de koperen spoelen. In het midden stond echter een kleine kubus getekend in plaats van een bol en ook de schijf bovenop het apparaat was vierkant. Vanuit een chaotische lijst aantekeningen waren pijlen getrokken naar de diverse details in de tekening.
“Hier,” zei ze en gaf hem aan Gerards. “Misschien word jij hier wijzer van. Ik zal eens proberen of ik die computer aan de gang krijg.
Gerards begon aandachtig te lezen.
De PC deed niets en toen ze aan de achterkant keek, zag ze dat de stekker niet was ingestoken. Zonder erbij na te denken ging haar blik naar boven, waar de roodgele elektriciteitskabel uit het plafond kwam. Ze verwachtte een vertakking naar een wandcontactdoos die de stroom voor de pc kon leveren, maar de kabel was blijkbaar alleen gemaakt voor het apparaat van Dulsen. Ze besloot daarom de pvc-buisjes te volgen die naar de hangende peertjes gingen en deze voerden haar tenslotte naar een stopcontact dat met een paar grote spijkers aan de grove muur was vast getimmerd. De verlengkabel die hierop was aangesloten bleek lang genoeg om tot bij de pc te komen en eenmaal ingestoken kwam hij zacht zoemend en piepend tot leven. Ze veegde met haar hand over het toetsenbord, dat klam en vochtig aanvoelde. De kelder was geen bepaald geen ideale plaats om experimenten met elektronica uit te voeren. Dulsen moest wel een hele goede reden hebben om zich hier te verstoppen.
Gerards was intussen op een krukje gaan zitten dat bij de tafel stond. Met een elleboog leunend op de houten plank bladerde hij gebiologeerd door de notities en prevelde af en toe zijn onverstaanbare gedachtes de stille kelder in. Christa zag dat zijn wenkbrauwen steeds verder omhoog kropen, terwijl zijn ogen wijder en wijder open gingen.
“Weet je al iets?” vroeg ze, maar Gerards hield haar af met een opgestoken hand en het sissende geluid dat een schoolmeester maakte naar een kind dat de stilte tijdens een proefwerk doorbrak.
Ze haalde haar schouders op en draaide zich om naar het beeldscherm. De pc was op geen enkele wijze versleuteld of gecodeerd. Logisch natuurlijk, dacht ze. Hij stond immers op een plek waar niemand hem kon vinden.
Bijna niemand.
Op de computer vond ze nog meer aantekenen, zij het dat deze overzichtelijk waren gesorteerd, gecategoriseerd en aan elkaar gelinkt, zonder verloren te gaan in een onleesbaar handschrift. Bij gebrek aan een stoel knielde ze voor de tafel en begon te lezen. Opnieuw kwamen er tekeningen voorbij van het apparaat, al waren dit geen potloodschetsen meer. Het leken volwaardige bouwtekeningen, compleet met schaalverdeling en een gedetailleerde opsomming van alle afzonderlijke onderdelen. Dulsen liet hele alinea’s voorbij komen over spanningsverschillen, geleiders, isolatiemateriaal en theorieën en bevinden van gedragingen van verschillende objecten in luchtledige ruimtes. Het viel haar op dat er hier niet gesproken werd over UFO’s, over Jezus Christus en de dag des oordeels, om maar te zwijgen over een levende Elvis of geestdodende chemicaliën in de sporen van vliegtuigmotoren.
Dit was concrete, klare taal, ook al was hij voor haar grotendeels onbegrijpelijk. Gerards daarentegen leek meer gefascineerd van de notitieblokken dan een tienjarig jochie dat zojuist een pornoblaadje had gevonden op een stoffige zolder.
“Ongelooflijk,” stamelde hij.
“Wat is er?”
Hij keek niet op van het papier. “Die man was zwaar krankzinnig, of een buitengewoon genie.”
“Ik vermoed het eerste,” zei ze.
“Maar ik hoop het laatste,” antwoordde Gerards.
“Als deze gegevens kloppen...”
Hij maakte zijn zin niet af. Christa ging staan. “Wat dan?”
“Nee, laat maar. Dit kan niet kloppen. Hij heeft hier berekeningen gemaakt en formules bedacht die simpelweg niet mogelijk zijn.”
“Dus toch krankzinning,” zuchtte Christa.
“Nou, nee.” Gerards legde zijn vinger op het papier. “Wat hij hier bedacht heeft... iemand die gek is verzint dit niet. Dit zijn zo’n idioot complexe berekeningen... je moet wel een genie zijn om op dit niveau met natuurkunde en wiskunde te stoeien, ongeacht de vraag of je berekeningen kloppen.”
“Dan ben jij dus ook een genie, als je kunt zien dat ze niet kloppen.”
“Nee,” zei hij. “Verre van. Ik weet heel veel van natuurkunde, het is een belangrijk onderdeel van mijn dagelijks werk, maar dit werk gaat heel ver boven mijn pet. Ik kan alleen zien dat hij bijvoorbeeld op verschillende plaatsen compleet maling heeft aan bepaalde natuurwetten. Zoals ik je boven al vertelde bij zijn pogingen om een perpetuum mobile te maken. Sommige zaken zijn gewoon wetenschappelijk onmogelijk.”
Zijn vinger schoof intussen verder over het papier, tot hij beneden kwam en de bladzijde omsloeg.
“En toch...”
Hij sloeg de bladzijde terug.
“Nee... alhoewel...”
De bladzijde werd weer omgeslagen.
“Zou hij...?”
Christa zuchtte. “Ik word nu een beetje zenuwachtig van je, hoor.”
“Ik heb mijn vrouw aan de drank geholpen, dit is niets,” prevelde hij, terwijl hij de volgende bladzijde bestudeerde.
Ze zuchtte nog eens en bekeek het apparaat.
Daar stond het. Glimmend en glanzend als een geslepen diamant en tegelijkertijd dreigend en boosaardig, als een buitenaards kernwapen dat klaarstond om de mensheid uit te roeien. Ze hoefde geen wiskundig wonderkind te zijn om te zien dat het apparaat in elk geval een reusachtige hoeveelheid elektriciteit verbruikte, getuige de zware kabel die er naartoe leidde. De vraag was waar de kabel vandaan kwam. Zeker niet uit zijn 240 volt huisleiding, dan had hij hem evengoed hier beneden in het stopcontact kunnen steken. Tapte Dulsen soms stiekem de hoogspanningskabel af die bovengronds naar zijn huis leidde? Ze kon zich niet herinneren dat ze bij aankomst iets gezien had dat daarop leek, al moest ze toegeven dat haar kennis van stroom aftappen niet verder reikte dan het stiekem insteken van de kerstverlichting in hun tuin in Oostenrijk op de wandcontactdoos van de hoogbejaarde buurman die even seniel als chagrijnig was.
Gerards sprong ineens op van het krukje, dat door de plotselinge beweging achterover tuimelde en over de tegels rolde.
“Ik denk dat ik het gevonden heb,” riep hij.
Hij legde de kladblok neer, keek er nog een keer aandachtig naar en liep toen naar het apparaat. Hij moest op zijn tenen staan om de bovenkant van de kubus te bereiken en zijn vlezige nek bolde over zijn kraag toen hij omhoog keek. Voorzichtig legde hij twee vingers op de glimmende, metalen schijf en gaf hem een zachte draai.
Geruisloos roteerde hij op het dunne pijpje waarop hij bevestigd was.
“Moet ik al rennen?” zei Christa. Ze bedoelde het grappig, maar ze had geen idee wat ze kon verwachten.
“Waarschijnlijk gebeurt er helemaal niks,” fluisterde Gerards.
De schijf draaide, maar de rest van het apparaat deed helemaal niets. Er bewoog niets, er waren geen licht- of geluidsignalen.
“Misschien is de stroom uitgeschakeld,” zei Christa. “Ik kan boven eens gaan kijken waar die kabel vandaan komt.”
“Wacht,” zei Gerards.
Hij ging opnieuw op zijn tenen staan en strekte zich zo ver als mogelijk uit.
“Hij remt niet af.”
“Wat?”
“Die schijf. Hij vertraagt niet. Zo’n harde draai heb ik er niet aan gegeven. Door de wrijving zou hij nu langzaamaan moeten vertragen.”
“Misschien lijkt dat maar zo,” zei Christa.
“Nee. Sterker nog, hij lijkt eerder te versnellen.”
Hij raapte het krukje van de grond en zette zijn voet er op.
“Wacht,” zei Christa. “Laat mij dat maar doen. Ik weet niet of dat kleine ding jouw gewicht kan dragen. Ik heb geen zin om hier dadelijk met nog een lijk opgescheept te zitten.”
Zich afzettend op zijn schouder klom ze op het krukje, vanwaar ze een goed bovenaanzicht van de schijf had. Hij draaide behoorlijk snel om zijn as. Door het naadloze, glanzende oppervlak leek hij op een uit de kluiten gewassen holodisc en was het moeilijk om een idee te krijgen van de exacte snelheid. Bovendien stond de schijf volledig waterpas. Er zat geen enkele schommeling of afwijking in de rotatie. De beweging was, bij gebrek aan een beter woord, perfect.
Alleen de heel licht gekartelde rand van de schijf verried de snelheid.
“Verdomd, je hebt gelijk.” Door haar ogen op een punt te richten en vervolgens met de schijf mee te bewegen kon ze de rotatie enigszins volgen en er zat duidelijk een versnelling in.
Staand op het krukje kon ze nu ook van bovenaf in de kubus kijken, waar nog altijd helemaal niets gebeurde.
“Hij heeft in elk geval wel stroom,” zei ze. “Dat verklaart die versnelling.”
Ze was met haar gezicht dichterbij gekomen om in de kubus te komen en voelde nu de luchtverplaatsing van de draaiende schijf op de gevoelige, minuscule haartjes van haar gezichtshuid.
De versnelling was nu overduidelijk en ze meende ook dat ze een zacht zoemen hoorde.
“Stil eens,” zei ze zachtjes, hoewel Gerards niets zei. Ook hij stond gefascineerd te kijken naar de reflecterende disc op de kubus.
Het zoemen werd langzaam maar zeker duidelijker hoorbaar en de frequentie van de toon ging ook omhoog.
Steeds sneller en sneller begon de schijf te draaien. Ze voelde de luchtverplaatsing nu als een hele zachte wind in haar toch al vermoeide ogen, die hierdoor begonnen te tranen.
Ze knipperde even en nam een beetje afstand.
Hoewel de rest van de kubus en alle aan- en ingebouwde onderdelen nog steeds roerloos en levenloos op de tafel stonden, was de schijf, die enkele ogenblikken geleden nog rustig gedraaid had, nu een fel roterend object, als het snijdende hart van een cirkelzaag. Het zoemen werd luider en luider, als een generator die langzaam op gang kwam en tot maximale sterkte overging. De schijf leek zijn maximum echter maar niet te willen bereiken en bleef versnellen.
“Wat gaat hij doen?” vroeg Christa.
“Kom maar liever van die kruk af.”
Ze leunde weer op zijn schouder en stapte voorzichtig naar beneden. Op hetzelfde moment flitste er iets.
Gerards zette een stap achteruit. “Zag je dat?”
Christa keek om naar de kubus. “Nee, wat was dat?” Ze had op de onregelmatige vloer gelet toen ze haar voet neerzette en het moment was haar ontgaan.
Hij trok zijn schouders op. “Het ging te snel, ik kon even niet...”
Een tweede flits.
Deze keer zagen ze hem allebei.
Hij kwam van tussen de twee flinterdunne metalen plaatjes aan de rechterzijde van de kubus. De disc bovenop versnelde nog steeds en het zoemen was overgegaan in een bijna fluitend geluid. Er flitste opnieuw een blauw licht, als een minuscuul bliksemschichtje. Deze keer was het tussen de plaatjes aan de linkerzijde, vrijwel direct gevolgd door wederom een flits aan de rechterzijde.
“Dadelijk ontploft dat ding,” zei Christa en onbewust stapte ze achteruit. Gerards greep haar arm.
“Nee, wacht maar. Ik denk niet dat het zover zal komen.”
Hij kon weleens gelijk hebben.
Er kwamen nu meer flitsen aan weerszijden van de kubus, sommige zo snel achter elkaar dat het leek alsof er tussen de plaatjes hele dunne stroboscoopjes waren gemonteerd. De fluittoon van de schijf verhoogde echter niet meer; een teken dat de snelheid gestabiliseerd was. Hij draaide nu op een constant niveau en –op zijn zachtst gezegd- absurd snel.
De blauwe flitsen aan de zijkanten begonnen elkaar nu zo snel op te volgen dat ze een soort zwaailichten vormden en deze gingen op hun beurt langzaam over in een geflikker dat zo’n hoog tempo kreeg dat het leek op een ononderbroken blauwe gloed, die zich als een aura rondom de randen van de plaatjes manifesteerde. Dit aura lekte nu ook door op de plek waar de binnenste plaatjes aan de spoelen waren bevestigd.
Als een suikerspin begon het licht zich om de spoelen heen te wikkelen, daarbij niet gehinderd door het plexiglas of –en dat was nog het meest bijzondere- door de natuurlijke spreiding waaraan licht normaal gebonden was. Het kroop slechts als een bijna vloeibare substantie over en rond de spoelen, in de richting van de metalen bol in het midden van de kubus.
Gerards bekeek het hoofdschuddend en met open mond.
“Dit is onmogelijk,” zei hij. “Gezichtsbedrog, dat kan niet anders.” Maar ergens wist hij dat het geen bedrog was. Hij zag het met zijn eigen ogen en hij had een getuige die evengoed bij haar volle verstand was.
Het blauwe licht, gevoed vanuit de plaatjes, bereikte de bol, terwijl bovenop de kubus de ronde schijf onverminderd en in volle vaart doordraaide. Daar waar het licht de bol raakte, veranderde het van kleur. Het was geen geleidelijke overgang, maar een directe, keiharde kleursprong van diepblauw naar felrood en evenals de spoelen werd ook de metalen bol door het aura van licht omgeven. Christa moest denken aan de appels die ze vroeger graag op de kermis kocht. Ze waren op een stokje geprikt en in een bak warme, zoete stroop gedompeld. Eenmaal uit de bak vormde de stroop een hard, rood suikerlaagje rondom de appel.
De bol was nu geheel in het rode licht gedompeld, waardoor het leek alsof hij zelf de lichtbron was geworden.
“Kijk eens wat er gebeurt,” zei ze en wees naar de kubus.
Gerards boog voorover. “Verdomd ja.”
Bovenop de bol, alsook aan de onderkant, begon de lichtkring zich uit te rekken. Een soort dikke druppel zwol aan weerszijden op, alsof het gesmolten ijzer was dat werd aangetrokken door het magnetisch veld van de twee schalen die de bol omhulden.
De druppels werden verder uitgetrokken. De ene kroop omhoog, terwijl de andere naar beneden droop en langzaam vormden ze beide een trechterachtige verbinding met het holle middelpunt van de schalen. Daar, exact in het midden, zwelde het licht verder aan. Het rood werd oranje, geel, wit en steeds witter, tot zich in de kubus een zandloperachtige schim had gevormd die de hele kelder in een heldere gloed dompelde.
“Het neemt in kracht toe,” fluisterde Gerards.
De lichtplekken in de schalen werden nu zo fel dat ze er niet meer recht in konden kijken. Christa kneep een oog dicht en hield een hand voor haar gezicht. Het deed pijn om in de lichtbron te kijken, maar ze wilde perse zien wat er verder ging gebeuren. Het licht vervormde niet meer en leek te stabiliseren. De schijf draaide nog steeds op dezelfde snelheid, het blauwe licht omsloot de spoelen, het rode licht, dat nu in helderheid afnam tot een voor het oog aangenaam niveau, had de bol omgeven en de twee felle lichtpunten in het midden van de schalen deden de kubus nog het meeste oplichten.
Er begon iets te tikken. Een dof, maar regelmatig geluid.
“Hoor je dat?”
“Ja,” fluisterde Gerards. Het was een heel zacht getik dat amper boven de bescheiden fluittoon van de schijf uit kwam, maar ze hoorden het beide. Het tikken leek zich bovendien uit te breiden met nog meer doffe toontjes. Heel zacht en gedempt, maar duidelijk aanwezig in een constant ritme.
Christa keek om zich heen.
“Het komt niet uit de kubus.”
“Je hebt gelijk.”
Gerards bleef gefascineerd naar het apparaat staren.
“Ik vraag me af waar het vandaan komt,” zei ze.
“Ik vraag me af hoe hij dit voor elkaar heeft gekregen. Die vervorming van dat licht. Hij moet wel een enorme spanning naar die kubus sturen. Ik wil weten waar die stroomkabel vandaan komt die dat ding voedt.”
Christa draaide zich om en liep naar het grote gat in de muur. Met haar handen leunend tegen de vuile stenen, stak ze haar hoofd door de opening en luisterde in de andere kelderruimte, waar het fluiten van de schijf minder overheersend was. Het doffe getik was hier duidelijker te horen. Sterker nog, het klonk hier niet eens meer als tikken. Het geluid had hier veel meer dimensies.
“Steven, heb jij boven ergens aan gezeten? Een tv of radio, of een van die apparaten?”
“Niet dat ik me kan herinneren, hoezo?”
“Dat geluid, het lijkt een beetje op muziek.”
“Muziek?”
“Ja, maar dan van alles door elkaar.”
Hij leek weinig aandacht voor haar bevindingen te hebben en ging helemaal op in de kleurrijke toverdoos op de tafel.
“In die computer stonden nog meer aantekeningen, nietwaar?” vroeg hij.
“Ja, kijk maar even. Ik ga boven kijken waar dat geluid vandaan komt.”
“Kijk dan ook eens of je kunt zien waar die stroomkabel op aangesloten is.”
Langzaam beklom ze de keldertrap. Bij elke stap die ze zette op de stoffige, krakende treden, werd het geluid harder. Het was inderdaad muziek.
Heel veel muziek.
Bovenaan de trap viel het felle daglicht door de openstaande voordeur naar binnen. De misselijkmakende lijkengeur kwam haar, ondanks de dichtgetrokken kamerdeur, weer tegemoet en ze hield haar adem in. Tot haar opluchting en verbazing bleek de muziek niet vanuit de kamer of de keuken te komen en ze liep dan ook snel door naar buiten, waar ze eerst een flinke teug frisse lucht in haar longen zoog.
Ze kon niet herkennen wat voor muziek het was, daarvoor was het simpelweg teveel, maar het volume maakte het nu wel gemakkelijk om het geluid te volgen.
Het kwam van achter het huis.
Ze liep rechtsom, voorbij de ramen van de woonkamer en langs de blinde zijmuur.
Het lange, door onkruid overwoekerde gras was nat en de grond was modderig, door de langdurige regen van vannacht. Vandaag was echter een aangename dag. Tussen de krachteloze witte sluierwolken scheen een aangenaam najaarszonnetje dat de nu nog koude ochtendlucht weldra wat zou opwarmen. De wind waaide haar tegemoet en nam zo de muziek met zich mee, die nu al zo hard klonk dat de buren zich zeker beklaagd zouden hebben als die er geweest waren.
Aan de achterzijde van het huis lag een drassig, modderig vierkant, met hier en daar enkele verdwaalde trottoirtegels en plukken onkruid die willekeurig uit de grond waren geschoten. Het zag er naar uit dat Dulsen zijn voormalige terras gesloopt had om de geheime kelderruimte te betegelen.
Hij heeft in elk geval niet met Duchateau’s geld gesmeten om zijn woongenot te verhogen, dacht ze.
Terwijl haar hakken wegzakten in de natte modder, volgde ze de kakofonie van muziek, die afkomstig bleek uit de schuur. Een vreemde gewaarwording, want ze hadden geen kik gehoord toen ze kwamen aanrijden.
Ze liep verder, over het modderige vierkant en door het gras van het weiland dat er achter lag, tot ze bij de schuurdeur kwam. Er hing een kettingslot, dat de deur ongetwijfeld heel doeltreffend kon afsluiten, maar het hangslot, de zwakste schakel, was doorgeknipt. Verminkt en verkracht hing het doelloos aan de ketting, die alleen nog maar door een gat in een roestige metalen koker aan de deur hing. De deur zelf was zo goed als dichtgetrokken, maar stond nog op een klein kiertje. Vast en zeker het werk van dezelfde mensen die ook binnen de boel overhoop hadden gehaald.
Toen ze de deur opende zag ze dat men hier niet de moeite had genomen om er driftig op los te slaan. Waarom zouden ze ook? De schuur was immers alleen maar gevuld met apparaten waar niemand kwaad mee kon doen. Voor het overgrote deel betrof het jukeboxen, die samen voor een oorverdovend lawaai zorgden. Elk van de kleurrijke apparaten speelde zijn eigen liedje. Hound Dog, Suspicious Minds, Guitar Man, Jailhouse Rock, Surrender, Stuck on You. Samen vormden ze een onverstaanbaar concert waarin nog slechts flarden tekst te onderscheiden waren, begeleid door de verdragende bastonen die ze tot in de kelder hadden waargenomen.
Elvis is alive, dacht ze.
Dulsen moest een verzamelaar zijn geweest. De vele jukeboxen hulden de tochtige schuur in een bizar, maar tegelijk aangenaam en nostalgisch licht, gevormd uit alle denkbare neon- en pastelkleuren. Zwevende luchtbellen in gekleurd water, knipperde ronde lampjes en flikkerende sterretjes boden tegen elkaar op om de mooiste te zijn. Het was een bonte en vooral luidruchtige Graceland kermis, die zelfs de meest fanatieke Elvis fans naar buiten zou jagen.
Het waren echter niet alleen jukeboxen die de schuur vulden. Tegen twee muren stond een tiental grote studiolampen. Enorme spotlights op zware statieven, die hun ongekend felle licht alle kanten op schenen en vreemde schaduwen veroorzaakten. Ook stonden er twee gigantische apparaten, die ze pas herkende toen ze dichterbij kwam. Het waren ouderwetse filmprojectoren. Honderden kilo’s ijzer en bakeliet op immense stalen voeten. Films zaten niet meer in de spoelen, maar de 1500 watt xenonlampen brandden op volle sterkte en projecteerden felwitte vierkanten op de vlekkerige muren.
Christa liep tussen de apparaten door, en drukte haar oren half dicht. Haar hoofd klopte toch al, en deze enorme herrie deed niet bepaald afbreuk aan haar inwendige schreeuw om een glas water met een bruistablet.
Om zich heen zag ze de zwarte grammofoonplaatjes draaien. Sommige zagen er uit alsof ze hagelnieuw waren, anderen leken net zo oud als het liedje dat ze ten gehore brachten en dansten krom en hobbelig in het rond, waarbij de naald op en neer verend zijn best moest doen om in de groef te blijven. Er waren jukeboxen waarin slechts één enkele single lag, terwijl andere weer gevuld waren met een ongetwijfeld interessante keur aan oldies op vinyl.
Terwijl ze de schuur verkende en af en toe met haar ogen knipperde tegen het felle licht van de studiolampen, zag ze op verschillende plaatsen grote stekkerdozen op de grond liggen. Alle apparaten, de jukeboxen, de spotlights en de projectoren, waren hierop aangesloten.
Vanuit de stekkerdozen gingen stevige kabels naar een viertal andere verdeeldozen. Ze volgde twee van de vier kabels over de stoffige leemgrond en zag dat deze eindigden bij stekkers die, samen met de twee andere, in een laatste verdeeldoos waren aangesloten. Deze laatste was er een van industriële proporties. Er zat een speciale zekeringendoos op bevestigd en het omhulsel was zwaar geïsoleerd. De zwarte behuizing was met lichtgrijze letters bedrukt en gaf aan dat de verdeeldoos geschikt was voor een maximum van 300 kilowatt. Christa duwde er voorzichtig met de neus van haar schoen tegen en voelde dat de doos behoorlijk zwaar was.
Daar kun je je kerstverlichting wel in prikken, dacht ze.
Oh, fuck.
Ze keek rechts naast de zekeringendoos op de behuizing en zag toen pas de kabel die op deze laatste verdeeldoos zat. Deze doos, die de circa twintig jukeboxen, tien zware studiolampen en twee immense filmprojectoren voedde, kreeg zijn elektriciteit uit een dikke, zware, roodgeel gestreepte kabel.
Er dwarrelde een dun, wit rookpluimpje van de gekromde, zwart uitgeslagen punt, waaraan de kleine druppel gesmolten tin zich vastklampte. Een zacht sissend geluid klonk, toen het vloeibare metaal de dunne, koperen strip raakte. Vol concentratie streek Matt de soldeerbout voorzichtig over het printplaatje. Hij had de twee helften in mechanische houders geklemd en tegen elkaar gedrukt, zodat de kartelige randen, waar het plaatje doormidden was gebroken, precies in elkaar schoven.
Eerst had hij aan de linker- en rechterkant in beide helften een klein gaatje gesmolten. Met dunne ijzerdraadjes had hij vervolgens de stukken aan elkaar gebonden en stevig aangetrokken, zodat er geen speling meer was. Daarna was hij begonnen om, zo geduldig en nauwkeurig, maar vooral zo snel mogelijk, de tientallen afzonderlijke koperbaantjes weer te verenigen door ze op de breuklijn van een dun laagje tin te voorzien, waarmee hij het elektrische circuit herstelde.
Af en toe hield hij de soldeerbout stil, los van het plaatje en concentreerde zich op geluiden die van de gang afkomstig waren. Af en toe kwamen er voetstappen voorbij, zo nu en dan hoorde hij stemmen en hoewel hij wist dat er vrijwel nooit iemand in deze opslagruimte kwam, drukte voortdurend de wetenschap op hem dat hij verloren zou zijn als er uitgerekend nu wel iemand de deur zou openen. Er was geen mechanisch of lokaal programmeerbaar slot om de deur van binnenuit te blokkeren. Iedereen met de juiste bevoegdheid kon hem probleemloos openen. Zelfs als hij ervoor zou kiezen om de deur met meubilair en dozen te blokkeren, dan kon hij nog altijd geen kant op als iemand alarm zou slaan. Er waren geen andere deuren, geen ramen, zelfs geen luchtroosters die groot genoeg waren om doorheen te kruipen als de nood aan de man kwam.
Hij probeerde deze zinloze zorg van zich af te zetten en drukte de punt van de soldeerbout tegen het uiteinde van het tinnen draadje dat uit een plastic klosje op het bureau stak. Een nieuwe rookpluim dwarrelde op, terwijl de tin smolt.
Christa had de roodgeel gestreepte kabel gevolgd tot bij een ijzeren luchtroostertje onderin de muur. Het metaal was ruw omgebogen, waardoor er genoeg ruimte was om de kabel doorheen te trekken, maar doordat het roostertje slechts 30 centimeter hoog was en aan weerszijden door plukken onkruid aan het zicht werd onttrokken, was het klaarblijkelijk niemand opgevallen. Ze liep langs de muur naar de deur, stapte naar buiten en volgde daar de muur weer terug naar het rooster, dat hier, in het hoge gras zelfs helemaal onzichtbaar was.
Voorzichtig voelde ze met een vinger aan de kabel. Een actie waarover ze zichzelf verbaasde. Ze was bang dat hij onder stroom zou staan en herinnerde zich de hulpverleningslessen die ze op school geleerd had.
Bij het risico op elektrocutie nooit zomaar een voorwerp vastgrijpen, want door de spanning trekken de spieren samen. Haar hand zou de kabel verkrampt hebben vastgehouden, terwijl de stroom door haar lichaam in de natte grond verdween.
Ze betwijfelde echter of ze, gezien de spanning die door de kabel moest gaan om al die apparatuur aan de praat te krijgen, ook deze eenvoudige aanraking met haar vinger overleefd zou hebben. In het gunstigste geval zou ze er misschien met ernstige derdegraads brandwonden vanaf zijn gekomen.
De kabel was, zoals ze al vermoedde, vakkundig en afdoende geïsoleerd en omdat ze niets in haar vinger voelde, greep ze hem met beide handen vast.
Naast haar linkervoet kruimelde de grond omhoog. Dulsen had de kabel niet alleen in het hoge gras gelegd, hij had hem ook nog in een ondiep geultje ingegraven en afgedekt met grond. Hele volksstammen hadden door dit weiland kunnen lopen zonder ook maar iets te merken, zolang niemand het kleine, verborgen roostertje was opgevallen.
Terwijl ze de dikke kabel verder uit de grond trok, volgde ze het spoor. Haar handen werden nat en modderig, maar ze kon ze als bijpassende accessoires beschouwen nu haar schoenen er uitzagen alsof ze een weekend op survivalkamp was geweest. Meters modderige slang gleden door haar handen, terwijl ze steeds dichterbij het huis kwam.
Tenslotte, vlak voordat het gras ophield en het onbegroeide vlak verscheen dat ooit een terras was, gaf de kabel geen speling meer. Terwijl ze door haar knieën zakte, volgden haar handen de laatste twee meter naar de grond.
Daar, verstopt tussen het gras, verdween de kabel in een lichtgrijze buis. Christa knielde erbij en voelde hoe de modderige bodem haar broek bij de knie doordrenkte. Ze keek voor zich uit en in gedachte schatte ze de afstand van de voordeur tot deze plek. Het kwam ongeveer overeen met de afstand tot de achterwand van de kelder, waar Dulsen zijn uitvinding had verborgen.
Gerards veerde geschrokken op toen ze plotseling de trap af kwam. Ze moest zich tegenhouden aan de houten wand om te voorkomen dat ze zou uitglijden op haar modderige schoenen. Ze bukte zich, stapte met grote passen door
de doorgeslagen toegang en passeerde Gerards, waarna ze bij de achterwand bleef staan. Boven haar zag ze hoe de dikke kabel uit het plafond kwam in hetzelfde lichtgrijze buisje.
“Dit apparaat krijgt geen stroom van boven,” zei ze. “Dit apparaat levert de stroom.”
“Ik weet het,” zei Gerards zachtjes. “Op het oude tweedimensionale scherm van de PC stonden lappen tekst en enkele bouwtekeningen van de kubus.
“Ik heb zijn aantekeningen vluchtig doorgenomen. Als dit allemaal klopt, hetgeen ik langzaam begin te geloven, dan is het inderdaad een energiebron.
“Er staan boven wel twintig jukeboxen te draaien.” Ze wees naar het plafond. “Grote lampen, filmprojectoren. De hele schuur is ermee gevuld. Het lijkt wel alsof hij alles verzameld heeft dat als grote stroomvreter geclassificeerd kan worden en alle stekkers zijn aangesloten op deze kabel.”
Gerards tikte met zijn vinger op het scherm. “Als deze aantekeningen kloppen, dan is dat nog maar het topje van de ijsberg.”
XII.
De telefoon zoemde op het tafelblad, juist toen Matt de soldeerbout in de houder stak.
“Christa?”
“Dag lieverd. Hoe is het daar? Heb je wat kunnen bereiken?”
Matt vertelde haar over de defecte scanner die hij had gevonden, terwijl hij de losse onderdelen terug op hun plek monteerde.
“Ik heb de gebroken printplaat hersteld, maar solderen is niet mijn sterkste kant.”
“Doet de scanner het weer?”
“Wat zal ik zeggen?” Hij stak de stekker in het stopcontact en drukte op de knop. Het display ging branden en Christa hoorde aan haar kant van de lijn de bekende geluidjes die het toestel maakte.
“Ik durf er niet op te vertrouwen,” zei Matt. “Hij gaat wel aan, maar dat zegt nog niets. Bovendien is het uitgaande signaal afhankelijk van een paar transmitters die uitgerekend gebruik maken van de print die gebroken was. Wie weet hebben we nu gewoon een veredeld koffiezetapparaat.”
Christa dacht even na of er een manier was om het apparaat te testen. Wanders was spoorloos, de ministers zaten achter gesloten deuren en het enige andere menselijke proefkonijn was Matt zelf. Het laatste was een risico dat ze zich niet konden permitteren.
“We zullen het er op moeten wagen,” zei ze.
“Ik kan hier op de computer een station opzoeken dat de energienota uitzendt, dan kan ik direct beginnen als ze in beeld komen. We hebben nog twee uur.”
“Die zullen we heel hard nodig hebben,” zei ze. Ik wil eigenlijk dat je even wacht met de chips. Ik heb een ander voorstel.”
“Je zegt het maar.”
“Denk je dat je met die computer in het account van je vader kunt komen?”
“Welk? Zijn bureauaccount? Zijn bankaccount?”
“Beide.”
“Ik denk het wel.”
“Oké. Dan luister goed, want de tijd dringt.”
Gerards kwam de keldertrap op. Weinig gecharmeerd van de lucht die, ondanks de gesloten tussendeur, uit de woonkamer kwam, liep hij direct naar buiten.
“Ah, daar ben je.”
Christa, die met de telefoon tegen haar hoofd op het grindpad stond, draaide zich om.
“Klopt ja, dat is in België, maar slechts een klein stukje over de grens. Jullie kunnen binnen anderhalf uur hier zijn.”
“Wie bel je?” fluisterde Gerards.
Christa gebaarde dat hij even moest wachten.
“Zoals ik al zei, dit is nieuws dat jullie niet willen missen. Het enige dat ik vraag ik een satellietunit. Jullie hebben er meer dan genoeg en op dit moment staan jullie waarschijnlijk alleen maar in Brussel. Stuur gewoon ook eentje hier naartoe en ik beloof je dat het de moeite meer dan waard zal zijn.”
Ietwat nerveus streek ze met haar hand door haar haar. De slapeloze nacht en de regen hadden het plakkerig gemaakt, maar desondanks glansde het mooi in het zonlicht.
“Bedankt. Tot straks.”
Ze drukte de lijn weg. “Dat waren de collega’s van TVM. Ik hoop dat ik ze heb kunnen overtuigen.”
“Komen ze?”
“Dat is wel de bedoeling. Als ze het nu maar halen om voor 12 uur hier te zijn.”
Gerards keek omhoog en kneep zijn ogen dicht, alsof hij dagenlang in de donkere kelder had gezeten. “En wat nu?”
“Als jij nou beneden alles gaat voorbereiden, dan bel ik verder rond. Ik wil proberen om EuroNews, Net10 en RT2 hier te krijgen.”
“Dat is nogal ambitieus.”
Ze toetste het volgende nummer in. “Ik kan er beter teveel bellen dan te weinig.” Het is maar de vraag wie er komen opdagen. Maar nu eerst de belangrijkste.”
Ze drukte de telefoon tegen haar oor en draaide zich om. “Goedemorgen, Toestel 4913 graag, Rachida Jansen. U spreekt met Rebecca van der Zee.”
De letters X, Y en Z in de lijst waren helemaal leeg. Onder de W stonden enkele namen die hem wel bekend voorkwamen; een paar medewerkers, twee familieleden met wie hij nog nooit persoonlijk gesproken had en een leverancier, maar in het adresboek van zijn vader was geen Zayd al Wadih te vinden. Matt had via de computer in de opbergruimte ingelogd op het interne netwerk. Daar, zo wist hij uit ervaring, was het een peulenschil om subonderdelen te benaderen die intern gebruikt werden. Om het risico op hackersaanvallen door dierenrechtenactivisten en andere kwaadwillenden zo klein mogelijk te houden, was er een zware firewall aangelegd tussen het interne en het externe netwerk. Eenmaal binnen daarentegen, was de beveiliging van interne pagina’s gemakkelijker te breken dan een eierschaal. Een kwestie van geduld en de juiste tools.
Matt was eerst ingelogd op zijn eigen account en had daar de benodigde software opgezocht, waarmee hij vier jaar geleden al het hele bedrijfsnet had gekraakt tijdens een accute aanval van verveling. Hij had nooit gedacht ooit daadwerkelijk vruchten te zullen plukken van zijn actie.
De software, die hij deels van GlobaNet had gehaald en deels zelf geschreven, omzeilde de firewalls op het account van zijn vader, waarna nog slechts een enkel wachtwoord nodig was, hetgeen hij van buiten kende.
Hij bladerde terug door de adressenlijst, tot hij bij de letter O kwam. Helaas, een vermelding onder ‘Opec’ zat er evenwel niet in. Hij had het kunnen verwachten. Iets verder naar boven in de lijst stond echter de tekst ‘Olie levering’.
Een opmerkelijke vermelding, want zover hij wist kreeg BioTec nooit olie geleverd. Er kwam veel binnen, van levende dieren en betaversies van diverse consumentenprodukten tot medicijnen en kantoorbenodigdheden, maar op de flessen bakolie na, die in de kantine gebruikt werden en die door de cateraar werden aangeleverd, had hij nog nooit een zending olie zien binnenkomen.
Hij opende de vermelding en zag dat alle invoervelden, van naam tot adres en van functie tot profielfoto ontbraken. Het enige dat er stond was één enkel telefoonnummer: +971 04 55 50 491.
Hij had nog nooit van landcode 971 gehoord en besloot GlobaNet er even bij te pakken.
`welk land heeft telefooncode 971?’ typte hij. GlobaNet kwam direct met het antwoord waar hij op hoopte: De Verenigde Arabische Emiraten. Er volgde bovendien een opsomming van de binnenlandse netnummers, waaruit bleek dat telefoonnummers beginnend met +971 04 bij aansluitingen in Dubai hoorden.
Onder andere omstandigheden zou hij lang getwijfeld hebben om tenslotte af te haken, maar deze situatie vroeg niet om lang nadenken. Dat zou hem alleen maar nerveus en onzeker maken. Hij moest snel actie ondernemen en dat deed hij, alles of niets.
Hij pakte zijn telefoon en toetste het nummer in. Even hoorde hij niets, maar een paar seconden later was de verbinding via satelliet dan toch in het exotische Dubai beland. De telefoon ging drie keer over en daarna klonk een zachte tik.
“Salam.”
Een diepe, norse stem meldde zich kortaf aan de andere kant.
Matt probeerde neutraal te klinken, maar wilde wel zeker weten met wie hij sprak.
“Zayd?”
“Ajwa.”
Geen flauw benul wat de man zei, maar Matt stelde zich voor dat, indien hij iemand anders aan de lijn had, deze wel met wat meer woorden had gereageerd om aan te geven dat hij Zayd niet was, hem niet kende, of zelfs geen idee had wat Zayd betekende.
“This is Peter Wanders calling,” zei Matt, daarbij de ietwat merkwaardige Engelse uitspraak van zijn vader imiterend.
“Mijn telefoon heeft het begeven, dus ik bel even met deze nogal waardeloze mobiele telefoon. Ben ik verstaanbaar?”
“Yes, my friend,” zei de man met een sierlijk rollende R. “Verloopt alles volgens plan?”
Matt vertrouwde er op dat het Zayd al Wadih was die hij aan de lijn had gekregen.
“Ja, de chips zijn geïmplanteerd, de verbinding is gemaakt en alles werkt. Het wachten is nu op de betaling en op de speech om twaalf uur.”
“Tamèm, very well,” zei al Wadih. Hij klonk als een grotesk persoon, een overheersend iemand die de touwtjes strak in handen hield en zich door niets of niemand van de wijs liet brengen. Matt voelde dat hij ijskoud moest bluffen en geen zenuwen in zijn stem laten horen.
“Ik bedoel eigenlijk die specifieke volgorde, Zayd.”
“We hadden een afspraak. Je moet eerst bakken, voordat ik je brood koop.”
“Dat weet ik, maar er staat voor mij heel veel op het spel. Ik loop al het risico als het mis gaat.”
“Je hebt me verzekerd dat het niet mis kan gaan, dus je hoeft je ook geen zorgen te maken.”
Matt wreef met zijn hand over zijn nek en tikte met de neus van zijn schoen tegen de vloer.
“Die verzekering kan ik je alleen maar geven door mijn volledige toewijding aan dit project. Je kunt blind op mij vertrouwen, maar dan moet ik ook weten dat ik op jou kan vertrouwen.”
Het bleef even stil aan de andere kant.
“Ik begrijp niet helemaal waar je naartoe wilt met deze discussie. Waarom bel je me?”
“Geld,” zei Matt. Hij besloot al zijn fiches naar het midden van de tafel te schuiven.
“Ik wil het geld.”
“Wat?”
“De betaling die we hebben afgesproken. 45 miljoen dollar.”
Wadih begon zelfgenoegzaam te lachen. “Ajwa, je krijgt je geld. No worries, my friend.”
“Nee, ik wil het nu hebben.”
Zijn lach kwam traag tot stilstand, als een oude stoomlocomotief die puffend en grommend een stationshal binnenreed.
“We hadden een afspraak, Wanders. Eerst de toezegging van de minister, daarna zal ik alles gaan regelen voor de transactie. Zonder toezegging geen geld.”
“Ik wil het geld hebben,” zei Matt vastberaden. “Daarna zal ik pas de controle over de chips nemen.”
“Probeer je me te chanteren, Wanders?”
“Nee, ik doe graag zaken op mijn manier.”
“Ik vind jouw manier nogal een belediging. Vooral gezien de afspraken die we al hadden gemaakt. Zorg jij dat alles dadelijk goed verloopt, dan regel ik morgenochtend direct het geld.”
Matt wierp zijn hoofd in zijn nek en sloot zijn ogen. Wie was hij om te onderhandelen met een van de machtigste zakenlui ter wereld? Misschien wel dé machtigste van allemaal.
“Goed,” zei hij en stond op van zijn stoel. “Hier is mijn voorstel. Ik zorg eerst voor de juiste toezegging door de minister.
Direct na deze toezegging, en dan bedoel ik ook echt direct, zorg je voor een spoedoverboeking van het geld. De volledige 45 miljoen, van jouw account naar het mijne. Zo niet, dan laat ik de uitspraak alsnog terugdraaien. Je weet dat ik het kan, dus stel me niet op de proef. Ik vind dat ik je hier prima tegemoet kom.”
Het was even stil.
Hij hoorde al Wadih zuchten. Volledig geconcentreerd op het gesprek ijsbeerde hij door de opslagruimte en wachtte op een antwoord.
“Je kunt van Verwers idiote ministers zeggen wat je wilt, maar hun onomkoopbaarheid getuigt tenminste nog van karakter,” zei al Wadih.
“Een simpel ja of nee volstaat,” zei Matt zo koel mogelijk, terwijl het zweet op zijn rug stond.
“Istahi,” bromde de man, waarna hij zijn hand op de telefoon drukte en Matt belemmerde om mee te luisteren. Nodeloos natuurlijk, want hij verstond geen woord Arabisch.
Hij liep nog twee rondjes door de kamer en wachtte bijna een minuut, voordat de stilte, gevuld met ruis en tikken op de lange afstandsverbinding, eindelijk werd doorbroken.
“Miwèfik,” bromde al Wadih. “Akkoord. Ik zal kijken wat ik voor je kan betekenen, mijn vriend.”
“Direct na de uitspraak,” zei Matt. “Ik wens geen minuut vertraging, of ik draai hem terug.”
Een diepe zucht aan de andere kant van de lijn.
“Ik neem je deze smadelijke gang van zaken niet in dank af, Wanders. Ik hou de uitzending in de gaten en ik hoop voor mij, maar vooral voor jou dat je me niet teleurstelt.”
“We have a deal,” zei Matt en besloot daarmee het gesprek.
Terwijl hij de telefoon op het bureau wierp, plofte hij neer in de stoel. Zijn rug was nat en hij beefde als een rietje. Nog nooit was hij zo zenuwachtig geweest.
Christa zat op het stapeltje tegels, leunend tegen het gebroken pleisterwerk. De muur was gedroogd in de ochtendzon en het licht, hoewel niet meer zo warm, voelde aangenaam. Achteroverhangend had ze haar ogen gesloten en probeerde te ontspannen.
Ze was doodmoe na de
lange nacht en het liefst was ze nu in bed gekropen. Niet het
goedkope motelbed met de te dunne kussens en de ruwe sprei vol
twijfelachtige vlekken, maar haar eigen, fluweelzachte bed. Ze zou
zo in de auto stappen en naar huis rijden, ware het niet dat het
haar huis niet meer was. Het was haar ex-huis, in haar ex-straat,
met haar ex-tuin, haar ex-bed, haar ex-bad en vooral haar ex-man.
Ze was te moe om er verder over na te denken, laat staan zich op te
winden over een situatie die ze in gedachten al vaak genoeg had
geanalyseerd.
Geen tranen meer.
Gerards had haar gevraagd om boven te blijven. Hij zou het technische verhaal voor zijn rekening nemen en daarvoor moest hij zich in alle rust kunnen concentreren op de materie, op het zonderlinge apparaat en op de vele, ingewikkelde aantekeningen van Dulsen. Zojuist nog was hij even naar buiten gekomen en met een of ander kastje –ze meende dat hij het een spanningsmeter had genoemd- naar de schuur gelopen. Het lawaai was plotseling gestopt en enkele momenten was het stil geweest. Vervolgens had hij de stekkers weer ingestoken en een heel koor van Elvissen aangezwengeld, die geen enkele moeite deden om gezamenlijk hetzelfde lied te zingen. Even later werd het weer stil in de schuur en Gerards kwam terug, om half fluisterend, half pratend in de kelder te verdwijnen.
Een aantal malen liep hij zo, diep verzonken in zijn overpeinzingen, heen en weer tussen kelder en schuur, af en toe bemoedigend toegezongen door The King.
Christa bleef achter met het geruis van de wind door het gras en het rustgevende gekoer van twee duiven die een onderkomen hadden gevonden op een houten steunbalk onder het dak van het huis. Heel in de verte hoorde ze een motor door de straten razen. Het geluid kwam op en ging weer en ze besefte dat Dulsen zich bij zijn experimenten geen zorgen had hoeven maken over pottenkijkers. De herrie die zijn met neonlicht gekleurde schuur produceerde, was in het dorp niet te horen.
Terwijl Gerards in de aantekeningen spitte, was het haar taak om de media in goede banen te leiden, maar voordat ze dat kon doen moesten deze banen eerst naar haar leiden. Ze had de grote netwerken, waarvan ze de nummers in haar telefoon had staan, gebeld en gevraagd om te komen. Ze had Rachida overgehaald om een satellietwagen van NedNews te regelen zonder Schuurman hierover in te lichten en het enige dat ze op dit moment kon, was hopen.
Hopen dat minimaal één van hen zich zou melden, mét satellietwagen en vooral hopen dat ze er op tijd zouden zijn.
In de woonkamer, gevuld met kapotgeslagen toestellen, bergen elektrische componenten, metalen en kunststof onderdelen en de misselijkmakende doodsgeur van Dulsens ontbonden lijk, tikte de klok de seconden weg.
Het was even na half 11.
De komende anderhalf uur zouden het verloop van haar verdere carrière bepalen. En dat was niet het enige dat op het spel stond. Een koude rilling schoot ineens door haar lichaam. Ze veerde overeind en opende haar ogen. Haar instinct, al haar zintuigen stonden plotseling op scherp.
Peter Wanders had op dit moment de touwtjes in handen.
Ze hadden hem vastgebonden, mishandeld, ingebroken in zijn kantoor en in zijn PC. Ze hadden zijn account gekraakt en zijn papieren doorgespit. Ze hadden hem ontvoerd in een van zijn eigen bedrijfswagens. Hun zelfdestructieve spoor eindigde voor het gemak in een woning waar ze niets hadden te zoeken en waar een onfris, stoffelijk overschot lag te rotten.
Dat was allemaal geen probleem geweest, als hij niet was ontsnapt. Ze had geen idee waar hij op dit moment was, maar wat ze wel wist -en hij was intelligent genoeg om dat zelf ook te begrijpen- was dat hij maar een enkel telefoontje hoefde te plegen.
De politie kon natrekken op welke tijd het busje had gereden en waar het had gestaan. De motelkamer stond op haar naam en ze zouden alle verklaringen van Wanders mogen geloven.
Waarom ook niet?
Hij hoefde er niet over te liegen. De man had op dit moment, voor zover ze kon inschatten, een waterdicht alibi en kon met een gerust hart de slachtofferrol op zich nemen. Een beroep op de terrorismewetgeving was voldoende om elke misdaad tegen de directeur van een dierproevenbedrijf uiterst serieus te nemen.
Rachida had haar al eens haarfijn uitgelegd hoe ze het signaal van Galileosystemen doodeenvoudig konden nalopen, om maar te zwijgen over het traceren van mobiele telefoons.
Het had geen idee om er over te piekeren. Ze kon nu slechts luisteren naar de wind en hopen dat er geen geluid van sirenes over de velden werd gevoerd.
Alsjeblieft, dacht ze. Geef me nog anderhalf uur. Ze liet haar achterhoofd terug tegen de muur zakken en sloot opnieuw haar ogen.
Drie kwartier gingen voorbij. Ze zat tegen de muur, liep rondjes om het huis, probeerde met kiezelsteentjes de houten elektriciteitspaal naast het grindpad te raken en nam af en toe een kijkje onderaan de keldertrap, waar Gerards in uiterste concentratie aan het werk was.
Toen ze 17 was had ze op de middelbare school een mondeling examen moeten afleggen, waarvan de uitslag bepalend was voor het al dan niet behalen van haar diploma. Bij een aantal vragen had ze het er goed vanaf gebracht, maar bij andere vragen had ze peentjes gezweet om vervolgens met stotteren en bevende stem naar een antwoord te zoeken. Mevrouw Wolters, die haar vanachter de grote tafel aanstaarde met de glazige blik van een hongerig reptiel, was op geen enkele wijze ontvankelijk voor haar ontluikende, vrouwelijke charmes, waarmee ze bij een aantal mannelijke docenten nog weleens een paar cijfertjes achter de komma had kunnen smokkelen. Na afloop moest ze op de gang wachten tot de andere kandidaten aan de beurt waren geweest, alvorens ze de uitslag kreeg en daarmee meteen wist of ze twee weken later haar middelbare schooldiploma in ontvangst mocht nemen of een jaar moest overdoen. Het wachten, op dat stoeltje in een lege, naar gymschoenen ruikende gang, had voor haar gevoel dagen, nee weken geduurd. Vandaag duurde het nog langer.
Heel in de verte hoorde ze opnieuw het geluid van een motor die voorbij kwam razen. Het was zo’n typische najaarsochtend met een zeldzaam zonnetje bij een aangename temperatuur. Aangemoedigd door de storm van gisteren, die met zijn gebulder de komst van een grauwe winter aankondigde, besloten de dagjesmensen die niet hoefden te werken om nog eenmaal op hun motor te stappen, voordat deze onder een beschermhoes in de garage verdween tot het voorjaar weer aan de deur klopte.
Deze motor ging niet weg.
Sterker nog, het klonk ook niet als een motor, maar eerder een auto die grote haast had of dankzij een onervaren of lakse bestuurder in een veel te hoog toerental reed. Aan de overkant van het grote weiland, daar waar de laatste huizen van het dorp stonden, zag ze plotseling een auto het grindpad op rijden. Met de zon aan dezelfde kant kon ze nog weinig herkennen, maar het voertuig kwam snel dichterbij. Hij rammelde en stuiterde over het ongelijke pad en ze zag zelfs hoe de modderige grond af en toe omhoog spoot. Op de zijkant van de licht gekleurde, vermoedelijk witte auto, meende ze strepen te ontwaren.
Rode en blauwe diagonale strepen.
Politiestrepen.
Godverdomme.
Haar eerste gedachte was om naar de schuur te vluchten.
Als de agenten het huis binnen gingen, dan kon ze via de achterdeur door de velden ontsnappen naar het dorp. Maar dat zou betekenen dat ze Gerards te pakken kregen. Ze kon naar de keldertrap vluchten en de geheime doorgang met de spiegel afsluiten. Maar haar auto stond bij het huis en het zou dan ook een kwestie van tijd zijn, voordat men aan hand van satellietbeelden had uitgevogeld dat de twee gezochte terroristen het huis niet hadden verlaten.
De auto naderde snel.
Het had geen zin om te vluchten. Ze kon alleen maar hopen dat ze de kans kreeg om haar verhaal te doen. Misschien kon ze tijd rekken tot de pers verscheen.
Nog veertig minuten? Weinig kans.
De auto leek steeds meer vaart te maken, maar ze wist dat het slechts haar verbeelding was, doordat hij nu veel dichterbij was dan zojuist. Bovendien gierden de zenuwen door haar lijf en ze besefte dat ze niet eens meer kon vluchten, al zou ze het willen. Haar voeten stonden vastgenageld aan de grond en al haar ledematen waren verlamd.
Het was voorbij. Afgelopen.
De auto draaide mee met de flauwe bocht in het grindpad. De zon weerkaatste nu niet meer op de zijkant. De blauwe diagonale politiestrepen op het voertuig werden afgewisseld met rijen van oranje cirkels.
Geen rood, maar oranje.
Geen strepen, maar cirkels.
RT2 cirkels, om precies te zijn.
De angst die zich als een spin in haar lichaam had genesteld en zijn harige poten uitstrekte naar haar armen en benen, tolde om zijn as, sprong op uit haar buik en verdampte als een vampier voor de zon.
De auto minderde vaart, reed nog een stukje door en parkeerde een paar meter voorbij het huis. Op de achterkant prijkte het oranjeblauwe RT2 logo met daaronder een vermelding van de website van het nieuwskanaal.
Christa zuchtte en deed een vruchteloze poging om met haar handen de stress van zich af te wapperen.
Aan de bestuurderskant stapte een lange, kale man uit, gekleed in een oude spijkerbroek en een versleten, zwartleren jack, die zijn ogen verborg achter een grote zonnebril. Zijn passagier daarentegen was een keurig verzorgde dame in een hippe outfit. Toen ze uitstapte blies de wind door haar rode haar en vlug trok ze het achterportier open, waar ze een lange jas vandaan haalde en deze aantrok. De kale man haalde aan zijn kant een camera tevoorschijn en samen kwamen ze op haar af.
“We zijn op zoek naar Christa Winkler,” zei de vrouw, terwijl ze met een hand op haar voorhoofd de zon uit haar ogen hield. “Bent u dat?”
Christa liep hen tegemoet en stak haar hand uit. “Ja, RT2 zie ik?”
“We kregen dit adres door van de redactie. Wat is er precies aan de hand?”
“Hebben jullie geen satellietwagen?”
De man keek zijn collega aan en fronste zijn wenkbrauwen. Christa zag de rimpels op zijn voorhoofd verschijnen boven de rand van de zonnebril.
“Satellietwagen?” vroeg de vrouw.
“Daar had ik specifiek om gevraagd,” zei Christa. “Het is van het grootste belang dat dit live wordt uitgezonden.”
De man lachte neerbuigend. Christa mocht hem nu al niet.
“Mevrouw,” zei hij, “wij bepalen zelf wel wat we live uitzenden. U hebt blijkbaar geen idee hoe nieuwsmedia werken.”
Spreek voor jezelf, snotneus, dacht ze.
De roodharige dame bleef er serieus onder. “Dat is geen goedkope aangelegenheid. En dan heb ik het al helemaal niet over de zendtijd en de programmering. Als u eens wist hoe vaak we getipt worden door mensen die hun eigen lokale nieuwtje als wereldnieuws beschouwen.
Laatst waren we bij een vent die dacht dat zijn islamitische buren een aanslag op de koning beraamden. Hij had ze staan filmen, terwijl ze in de achtertuin met blauwdrukken en explosieven in de weer waren. Of we niet even met een complete ploeg konden aanrukken, dan konden we de arrestatie filmen. Uiteindelijk hebben we uit de krant vernomen dat hij een taakstraf kreeg vanwege het stalken van zijn buren, die een aanbouw bij hun keuken aan het plannen waren geweest.”
“En nu?” vroeg Christa.
De man hief zijn camera op als een visser die zojuist een grote karper had gevangen. “Nu gaan we eerst eens kijken wat er te zien valt en als het interessant genoeg is dan zal ik wat opnames maken.”
De vrouw viel hem bij. “We kunnen natuurlijk niet garanderen dat er dan ook een item in de uitzending komt. Maar op GlobaNet hebben we wel wat extra ruimte als het toch de moeite waard is om even te monteren. Dan staat het er morgenvroeg op.
“Nou, dan zullen jullie morgenvroeg heel veel spijt hebben,” zei Christa op laconieke toon, terwijl diep van binnen de vrees groeide dat dit de enige respons zou blijken die ze op haar telefoontjes kreeg.
De roodharige dame keek vragend naar haar collega. Deze haalde onverschillig zijn schouders op en draaide zich om.
“Hier heb ik geen zin in,” zei hij en legde de camera terug op de achterbank. “Gaan we, of wil jij d’r nog aanhoren?”
“Wacht nou eventjes,” suste ze. “Mevrouw Winkler, als u ons nu even vertelt waar het over gaat, dan kunnen we misschien proberen om er vanavond een item van te maken.”
Christa schudde haar hoofd. “Als jullie nu even ophouden met te doen alsof jullie het nieuws bepalen, dan kunnen jullie dadelijk misschien een kijkje nemen hoe jullie collega’s er met een wereldprimeur vandoor gaan.”
De vrouw keek haar droogjes aan, maar Christa meende enige twijfel in haar blik te zien. Kwam het doordat ze zo overtuigd was van de waarde van haar verhaal? Kwam het door het dreigement dat ze uitte over een mogelijke vernedering ten overstaan van de concurrentie? Of... of kwam het door het busje dat de vrouw in de verte het grindpad op zag draaien, terwijl ze over Christa’s schouder keek.
Ze draaide zich om en alle drie keken ze toe hoe het busje naderde. Op de motorkap prijkte het onmiskenbare logo van Net10, terwijl ze op het dak van het busje een rechthoekig, witmetalen blok ontwaarden, dat enigszins mee schudde met het hobbelige pad. Christa herkende deze satellietunit direct van de NedNews busjes die ze weleens op de parkeerplaats bij de redactie had gezien.
“Dat meen je niet,” prevelde de man met de zonnebril. “Daar komt er nog een.”
Christa dacht eerst dat hij het over het Net10 busje had, maar een moment later zag ze een tweede busje het veld in rijden.
Toen het dichterbij kwam gaf het zijn horizontale, zwarte stroken prijs die op de zijkant waren gedrukt. Daarin stond, te midden van een aantal veelkleurige sierlijntjes, het logo van NedNews.
De twee busjes kwamen achtereenvolgens aan bij het huis van Dulsen en parkeerden dwars over het pad, waarbij ze de doorgang voor de RT2 auto achteloos belemmerden.
Terwijl de kale man zijn zonnebril op zijn hoofd zette, stak zijn collega haar handen vertwijfeld in de zakken van haar jas. Christa gunde hen geen blik waardig en liep naar het Net10 busje, waarvan de deuren inmiddels open zwaaiden en twee mannen van de treeplanken sprongen.
“Christa Winkler,” zei ze terwijl ze haar hand uit stak. “Fijn dat jullie gekomen zijn.”
Ze gaf de twee beurtelings een hand en vroeg hen om alvast alles gereed te maken voor een live uitzending.
“Mogen we eerst even weten waar dit over gaat?” vroeg de in colbert en wit hemd geklede betere helft van het duo. “Je zult begrijpen dat we niet zomaar iets op de zender gooien.”
Ze knikte. “Dat begrijp ik. Maar we hebben minder dan een half uur. Treffen jullie vast de nodige voorbereidingen, dan zal ik zo meteen tekst en uitleg geven.”
Met een tevreden en zelfverzekerde glimlach liep ze naar het tweede busje. De man die achter het stuur had gezeten was al naar de achterzijde van het voertuig gelopen en rommelde nu tussen de opengetrokken deuren, terwijl Rachida aan de andere kant uitstapte.
“Hé meisje, goeiemorgen,” fluisterde ze. “Laten we maar even doen alsof we elkaar niet kennen, dat lijkt me beter.”
“Je hebt gelijk,” zei Christa en gebaarde dat ze met haar mee moest lopen. Een eindje verderop, buiten gehoorbereik van de rest, bleven ze staan.
“Waar ben je in verzeild geraakt, Chris? Ik maak me zorgen om je.”
“Niet doen, Ida. Met mij is alles in orde.”
Haar antwoord leek Rachida niet te overtuigen.
“Je ziet er anders slecht uit. Slaap je wel genoeg?”
Christa glimlachte. “Niet recentelijk, nee.”
Rachida keek een moment toe hoe de satellietzender op het dak van het busje met een zoemend geluid uitvouwde en openklapte. Een ovale, witte disc schoof langzaam een centimeter of vijftig omhoog en richtte zich naar de hemel.
“Je wilt niet weten hoeveel moeite ik heb moeten doen. Je weet toch dat we als krantenredactie geen inspraak hebben in hun afdeling.”
“Dat weet ik ja, daarom waardeer ik het des te meer dat het je toch gelukt is.”
“Met heel veel moeite, charmes en 500 euro drinkgeld voor een eikel van een techneut die moest tekenen voor de wagen. Die krijg ik trouwens van je terug, meisje.”
“Met rente, lieverd. Met rente,” zei Christa met een glimlach. “En niet alleen dat. Ik blijf je eeuwig schuldig als je het signaal laat doorlinken naar de GlobaNet nieuwsserver.”
“Als ik wat?” Rachida vroeg het op zo’n luide toon dat de reporters om hen heen nieuwsgierig hun kant op keken.
“Chris, ik krijg nu waarschijnlijk al een hoop gelazer met die wagen. Ga nu niet ook nog van me verlangen dat ik de nieuwsserver overhoop ga gooien.”
“Die server heeft wereldwijd bereik. Daar kijken miljoenen mensen op,” zei Christa. “Je moet een feed voor me regelen.”
“Dat kan ik niet maken. Ik ga echt voor de bijl. Contractueel gezien mag ik niet eens meer met je praten.”
Christa pakte haar hand vast. “Ida, ik weet dat ik al veel meer van je hebt gevraagd dan ik zou mogen. Echt veel meer. Maar dit moet je me gunnen. Ik verzeker je dat ze je op handen zullen dragen als dit allemaal achter de rug is.”
Rachida keek haar ex-collega in de ogen. Ze wist dat Christa niet het type was om te overdrijven. Als ze iets beloofde, dan maakte ze dat ook waar en ze wilde dan ook heel graag geloven dat Christa echt een heel bijzonder item had. Maar ze was niet alleen haar ex-collega, ze was ook haar goeie vriendin en ze herkende twijfel als ze die zag. Christa was niet zeker van haar zaak. Haar ogen waren te onrustig, haar blik schoot heen en weer. Eigenlijk sprak haar hele lichaam boekdelen.
Als dit hele gedoe een grote vergissing bleek, dan kon Rachida haar bureau leegruimen en dat betekende een financiële ramp voor haar gezin.
De mannen van Net10 waren intussen ook druk bezig met het opzetten van hun apparatuur. Christa zag dat de roodharige dame van RT2 verwikkeld was in een driftig telefoongesprek. De vrouw maakte wilde handgebaren en uit de gespreksflarden die ze opving bleek dat mevrouw langzaam begon te beseffen dat ze weleens achter een heel, heel groot net konden gaan vissen.
“Kom op, Ida, doe dit alsjeblieft voor me.”
Rachida aarzelde.
Op hetzelfde moment kwam Gerards naar buiten. Zijn hand gleed voor zijn mond van verbazing toen hij het kleine mediacircus zag op de plek waar een kwartier geleden nog alleen modder en gras aanwezig waren.
De twee busjes hadden hun satellietunits opgesteld. Er werden camera’s op statieven geschroefd en dikke, zwarte kabels werden op de modderige grond uitgerold en verdwenen tussen de openstaande deuren van de busjes. Alleen de man met de zonnebril had geen statief en stond verloren toe te kijken hoe de concurrenten professioneel te werk gingen, terwijl zijn collega nijdig in de telefoon vloekte dat ze op zijn minst een telefonische verbinding in de uitzending wilde hebben. Het zou haar een rotzorg zijn dat er een optreden van de songfestivalkandidaten gepland stond voor de middageditie en de cameraman die ze hadden meegestuurd kon wat haar betrof ook de tyfus krijgen. Ze eiste een telefoonverbinding en een nieuwe planner op de redactie.
Rachida blies een zwarte lok haar voor haar oog vandaan.
“Laat me alsjeblief niet vallen, meisje.”
Ze keek ernstig en wachtte op bevestiging van Christa, die haar niet meer dan een ingetogen knik kon geven. Daarna pakte ze haar telefoon. “Ik zal wat telefoontjes moeten plegen, maar ik kan niks beloven. In Sha’’allah.”
“Je bent een engel, Ida.”
Christa liep naar het midden van de halve cirkel die de voertuigen voor het huis hadden gemaakt.
“Mag ik even jullie aandacht?” riep ze op duidelijke toon. “Kom even hier, dan zal ik jullie uitleggen waarom jullie hier zijn. Daarna mogen jullie je leidinggevenden bellen en ze aangeven dat ze het signaal van deze uitzending voor veel geld aan de hoogste internationale bieders mogen doorlinken.”
Matt trommelde zenuwachtig op de leuning van de stoel. Links voor hem stond de gerepareerde scanner, waarvan hij alleen maar kon hopen dat deze zou werken. Rechts stond een computer die het signaal tussen de scanner en de biochips moest doorsturen en vertalen.
Hij had tevens een verbinding met GlobaNet gemaakt en drie vensters geopend. De eerste twee vensters toonden de kanalen van Net10 en NedNews, die beide om twaalf uur een middageditie van hun live uitgezonden nieuwsprogramma’s hadden gepland. Op het derde scherm zag hij het beeld van de automatische camera in de vergaderzaal van het parlementsgebouw.
De camera hing ergens boven de perstribune en bood met zijn groothoeklens een compleet overzicht van de grote, ronde vergaderzaal, omringd door tolkencabines. De circa vijftien rijen zitplaatsen die van een brede boog aan de hoge achterzijde van de zaal, tot een kleine ronde cirkel aan de lager gelegen voorzijde waren geplaatst, waren al voor meer dan de helft volgestroomd met parlementsleden, die vanmiddag aanwezig waren om de energienota bij te wonen.
Sinds de hervorming van 2022 werd het parlement voorgezeten door de nieuwe Europese Raad, die bestond uit de ministers en minister-president van een van de lidstaten. Met de invoer van de staatsbesturen en het afschaffen van de afzonderlijke, landelijke regeringen, leverden drie tot vier lidstaten een samengestelde ministerraad die, onder leiding van de minister-president, gedurende vijf jaar het parlement voorzat.
De komende vier jaar droeg Claudia Verwer als Nederlandse minister-president de fakkel nog, bijgestaan door ministers uit Luxemburg, Cyprus en Duitsland, alvorens deze werd overgedragen aan Turkije, Estland, Slovenië en Bulgarije. Veel burgers uit de westelijke lidstaten hadden hun protest laten horen toen deze combinatie vorige jaar uit de loting kwam voor de volgende Europese Raad, maar dit was nu eenmaal de procedure die elf jaar geleden bij democratisch besluit was goedgekeurd.
Over enkele ogenblikken zouden de heren en dames van de Raad verschijnen vanuit de in donkere schaduwen gehulde deur achter de voorzittersbanken, waarboven de vlaggen van alle lidstaten een kleurrijk hangend plafond vormden.
Er waren naar schatting zo’n zeshonderd leden aanwezig en hun aantal groeide nog. Er werden handen geschud en schouders geklopt. Notepads werden aangereikt en in ontvangst genomen, zij het met minder dankbaarheid dan waarmee men naar de koffie greep.
Dames in mantelpakjes en heren in kostuum liepen door elkaar heen. Chaotisch en ongesorteerd voor de leek, maar de fracties kliekten samen en hielden de anderen met een nonchalant maar wakend oog in de gaten. Dit laatste deden ook de breed geschouderde heren bij de toegangsdeuren en nooduitgangen, luisterend naar de informatie het hoofd beveiliging hen via onopvallende oortjes influisterde.
Dit was de plek waar het spel der Europese politiek op het hoogste niveau werd gespeeld. Hier was geen plaats voor kleintjes. Alleen degenen met voldoende ervaring, de juiste vrienden en een dikke portemonnee die bovendien schreeuwde om nog verder te mogen uitdijen, voelden zich hier als een vis in het water.
Matt daarentegen voelde zich allesbehalve gemakkelijk, zelfs al zat hij op meer dan 60 kilometer afstand.
De gesloten toegangsdeur tot het voormalige laboratorium, die hem scheidde van de gang en iedereen die daar doorheen liep, had net zo goed van rijstpapier gemaakt kunnen zijn. Mocht iemand op het idee komen dat hij hier weleens kon zitten, dan was er geen enkele belemmering om binnen te komen.
Hij keek naar het klokje op zijn beeldscherm.
11:47 uur.
Nog dertien minuten.
Met een tikje van zijn wijsvinger op het beeldscherm haalde hij het bankaccount van zijn vader tevoorschijn. Er was nog geen overboeking gemaakt.
Niet ongeduldig worden, dacht hij. Rustig blijven. Over een half uurtje is het allemaal voorbij. Hij tikte de vorige schermen weer tevoorschijn en trommelde daarna zenuwachtig verder op de stoelleuning.
De minuten verstreken tergend langzaam.
De zaal in Brussel vulde zich nog, tot driekwart van alle stoelen bezet waren. In de cabines rondom de zaal hadden de tolken plaatsgenomen die de woorden van de Raadsleden moesten overzetten in 32 verschillende talen. De beveiligers stonden op scherp, de microfoons werden getest en eindelijk kwam dan toch het moment waarop de leden van de Raad hun opwachting maakten.
Claudia Verwer was verwikkeld in een onderonsje met Sven Dabscheck. Beide gewapend met een notepad grapten ze over zaken die voor niemand anders hoorbaar waren. Achter hen volgde de rest van de twaalfkoppige Raad, die plaatsnaam in de luxe voorzittersbanken.
Terwijl Matt naar het onafgebroken camerabeeld van de zaal keek, zag hij hoe in de andere vensters op zijn beeldscherm de intro’s van Net10 en NedNews voorbij vlogen, gevolgd door de anchormen en –women van de nieuwsshows. In de zaal zochten de laatste rondzwervende parlementsleden hun plaats op of fluisterden nog snel iets in het oor van een fractiegenoot. Koffielepeltjes werden afgetikt en op de schoteltjes gelegd. Notepads stonden standby en leunden met de achterzijde tegen de rand van de tafel en op de schoot van menig politicus. Hier en daar werd nog een laatste telefoongesprek afgerond.
Toen Claudia Verwer zich naar de spreekstoel begaf, werd het stil in de zaal. Matt schakelde het geluid van de PC over naar het venster van NedNews, waar een nieuwslezeres plichtsgetrouw haar tekst oplas.
“...die bepalend is voor het energiebeleid van de komende vijf jaar. Stohlman zal voor een aanzienlijke CO2 reductie moeten zorgen om tegemoet te komen aan de wensen van een meerderheid van de fracties. We schakelen over naar Brussel.”
Plechtig in de camera kijkend wachtte de hoogblonde presentatrice van News at 12 tot Verwer in beeld kwam, gefilmd vanuit een duidelijkere hoek dan waar de kleine camera hing die Matt tot dan toe had bekeken.
Ook Net10 schakelde over naar Brussel alvorens Verwer begon te spreken.
Ze vouwde haar vingers om de randen van de spreekstoel en keek zelfverzekerd de immense zaal in. Verwer stond er om bekend dat ze geen gebruik maakte van een autocue, oortje of andere apparatuur om zich van haar tekst te bedienen. Ze was dan ook nooit lang van stof, maar direct en to the point; een van de redenen waarom ze het tot minister-president had geschopt. In Nederland had men vorig jaar de buik vol van Driessen, met zijn ellenlange betogen en slaapverwekkende monologen. Verwer voerde politiek zoals politiek bedoeld was. Tenminste, dat pretendeerde ze.
“2033 was geen gemakkelijk jaar. Op sociaal en cultureel gebied hebben we resultaten geboekt die aanleiding mogen zijn tot een stemming van voorzichtig optimisme. De mentaliteitsverandering in het straatbeeld, waar we al lange tijd naar streven, lijkt zijn vruchten af te werpen. Scholen melden voor het eerst in de geschiedenis een stagnatie in het aantal geweldsdelicten en opinieonderzoeken wijzen uit dat burgers in geheel Europa zich veiliger voelen op straat dan in de vorige regeerperiode het geval was. Natuurlijk dragen de gedaalde werkloosheid en efficiënter politieoptreden hier significant aan bij, maar laten we de invloed van de morele kentering onder de bevolking niet onderschatten. Nee, laten we deze vooral toejuichen en samen, op Europees, maar ook op landelijk niveau, in overleg blijven om deze trend door te zetten en de zure vruchten, die in de vorige regeerperiode door opportunistische broeinesten zijn geoogst, zo snel mogelijk vergeten.
Internationaal zien we eveneens vooruitgang in het conflict tussen China en Rusland enerzijds en de Verenigde Staten anderzijds en ik ben van mening dat de voortdurende bemiddeling door Europa hierbij een voorname rol speelt. Door de rust tussen deze grootmachten te laten wederkeren kunnen we de veiligheid in Europa vergroten en bovendien nieuwe, realistische targets stellen om onze economie te stimuleren.”
Ze pauzeerde een moment en bekeek haar toehoorders, alvorens ze vervolgde:
“Op economisch gebied hebben we nog belangrijke obstakels te overwinnen. Voor het volgende kwartaal verwacht het Europees planbureau een krimp van 0,5 procent.”
Er rolde een golf van onrust door de zaal en geroezemoes stak de kop op. Verwer keek ernstig voor zich uit.
“Zonder adequaat handelen kan deze krimp in 2034 doorzetten tot misschien wel 2%.”
Ze nam het woord recessie niet in haar mond, maar wierp het heel bewust in ieders schoot, zoals een kat een bloederige, vers gevangen muis voor de voeten van zijn baasje zou gooien: Kijk en huiver.
Matt tikte even om naar het andere venster op zijn scherm. Al Wadih had nog geen overboeking gedaan.
“Nu is daarom het moment gekomen om serieuze actie te ondernemen. Er is geen enkele reden tot ongerustheid, maar we moeten waken voor een neerwaartse spiraal. Ons streven is vooruitgang en met minder kunnen we geen genoegen nemen. Stilstand is evengoed achteruitgang en dan kunnen we ons in tijden als deze niet permitteren.”
De woordeloze ruis van onderling overleg, voorzichtig protest en andere onrust in de zaal ebde even weg.
“Ik geef het woord aan de heer Stohlman.”
Verwer gaf, tegen de achtergrond van een mager applaus, plaats aan de man die sinds vorig jaar leiding gaf aan het Europese Ministerie van Energie en Milieu en ging zelf aan het uiteinde van de rij zitten die de Raad op het podium vormde. Boven in de tolkencabines werden de translaters omgeschakeld van Nederlands naar Duits en de menselijke tolken schakelden mee.
“Dames en heren,” begon Stohlman, terwijl de microfoon zich automatisch aanpaste aan de nieuwe spreker, die aanzienlijk langer was dan zijn voorganger.
“De eerlijkheid gebiedt mij te beamen wat mevrouw Verwer reeds verkondigde. We hebben geen gemakkelijk jaar achter de rug en dat heeft verschillende oorzaken. Veel van deze oorzaken zijn aangepakt en met succes. Sommige overwinningen zijn al op de korte termijn behaald, terwijl andere zich pas op de lange termijn zullen aandienen, maar vast staat dat we met zijn allen hard op weg zijn om van Europa een standvastige, betrouwbare, sterke en veilige natie te maken, die een voorbeeld genoemd mag worden voor landen in de wereld om ons heen. We hebben bewezen dat 33 handen op een buik passen en dat onderlinge verschillen geen geschillen hoeven te zijn. Europa is het moderne en levende bewijs dat de smeltkroes van culturen een solide produkt levert waar we trots op mogen zijn.”
Er werd tevreden geknikt in de zaal. Net10 liet een close-up zien van Manfred Stohlman, terwijl NedNews even een shot van de grote parlementszaal toonde. De twee RT2 reporters stonden mee te kijken op de monitor in het openstaande busje van Net10, waarop de satelliettechnicus de live uitzending bekeek. Door de opengeschoven zijdeur van het NedNews busje zag Christa eveneens de live beelden van de energienota, zij het natuurlijk dat dit de NedNews editie was.
“Ik moet nu iets weten,” zei de verslaggever van Net10. Hij keek haar vragend aan. “Verwacht je soms dat we doodleuk gaan zitten afwachten tot jij bepaald wanneer je in onze uitzending komt?”
Christa zuchtte. “Nog even geduld. Zeg dat ze klaar moeten staan om na de energienota over te schakelen.”
“Meisje, ik hoop dat dit geen bullshit is, want dan heb je een heel groot probleem. Ik haal je voor de rechter en dan kom je zoveel te betalen dat zelfs je kleinkinderen nog nachtwerk mogen gaan doen.”
“Ik zal je verontschuldigingen straks aanvaarden,” zei ze en draaide zich om.
Snel toetste ze Matts nummer in, die vrijwel direct de telefoon beantwoordde.
“Christa?”
“Dag lieverd. Hoe is het met de betaling?”
“Nog niks. We zullen moeten wachten tot Stohlman is uitgesproken.”
“Hou me op de hoogte, schat. Ze beginnen hier hoe langer hoe ongeduldiger te worden. En dat is ook niet echt bevorderlijk voor mijn eigen zenuwen.”
“Ik blijf het account in de gaten houden. Zodra hij het geld overmaakt dan bel ik je direct.”
Intussen vervolgde Stohlman zijn betoog.
“Sinds de eerste oliecrisis van zestig jaar geleden, is het besef gegroeid dat we anders moesten omgaan met onze alsmaar stijgende energiebehoefte. We hebben grote successen geboekt die zowel de efficiënte omgang met energiebronnen alsook het milieu ten goede kwamen. De afschaffing van de gloeilamp en de eerste generatie spaarlamp, alsook het uitfaseren van plasma- en LCD-schermen zonder OLED, e-ink of lasertechniek, hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de besparing in de huiskamer. Het toenemend gebruik van zonnecollectoren hebben het stijgende gebruik van consumentenelektronica deels gecompenseerd. De reductie van CO2 uitstoot in de industriële sector is redelijk succesvol gebleken en de moeite die autofabrikanten tot nu toe hebben gestoken in de ontwikkeling van zuinigere EV’s verdient alle lof.”
Stohlman had tot nu toe met een tevreden blik, zowaar bijna glimlachend, de zaal in gekeken, maar leek nu plotseling een pessimistischer houding aan te nemen. Zijn vingers klemden strak om het hout van de spreekstoel.
“Toch is er, tot mijn grote spijt, geen reden om de loftrompet te doen schallen.”
Hij wipte eventjes zenuwachtig van de ene voet op de andere en krabde achter zijn oor.
“In de afgelopen maanden zijn we vele malen tot in de kleine uurtjes aan het rekenen geweest. Nog nooit eerder hebben we zoveel verschillende factoren, rapporten en prognoses met elkaar vergeleken en meegewogen om tot een betrouwbaar eindoordeel te komen. Juist om die reden mag dit eindoordeel verrassend en tegelijk schokkend worden genoemd.”
Hij ging nu iets over de spreekstoel hangen, waarbij hij op de mensen die in de voorste rijen zaten overkwam als een ouderwetse dominee die op het punt stond om een dreigende donderpreek af te steken en alle zondaars hel en verdoemenis voor te spiegelen.
“Dames en heren parlementsleden, we bevinden ons aan de vooravond van een nieuwe energiecrisis.”
Opnieuw steeg er hoorbare onrust op uit de zaal.
Matt keek naar het bankaccount van zijn vader. Het saldo bleef onveranderd. In zijn linkerhand, trillend en bezweet, hield hij de telefoon stevig vastgeklemd.
Christa ijsbeerde heen en weer voor de deur van Dulsens huis. Gerards stond in de deuropening, leunend tegen het houtwerk in afwachting van wat er komen ging. Daar stonden ze: de journalisten, zes man sterk, die mede zouden bepalen of hun plan ging slagen.
“Uit de definitieve cijfers blijkt dat wij ons streven om 70% van de Europese energiewinning te halen uit niet-fossiele bronnen, bij lange na niet hebben behaald.”
Hier en daar veerden parlementsleden op uit hun stoel.
Stohlman ging onverstoord verder.
“Ondanks de vele innovaties in design en fabricage, is het rendement van zonnecollectoren nog altijd niet voldoende om te voorzien in de behoefte van de huishoudens die er gebruik van maken. Sterker nog, het rendement blijft ver achter bij de verwachtingen. Dit is deels te wijten aan de techniek zelf, maar deels ook aan de alsmaar toenemende energieconsumptie in het huishouden.”
Matt keek wederom naar het bankaccount van zijn vader. Het actuele saldo van 36.420 euro stond roerloos in beeld en niets wees er op dat dit zou veranderen.
Wat als al Wadih het geld niet overmaakte? Moest hij toch doorzetten? Overleggen met Christa? Was er wel tijd voor overleg? Wat zou de pers doen?
Godverdomme, Matt. Focus, jongen. Focus!
“Op de Europese wegen is 92% van het personenverkeer elektrisch aangedreven en 29% van het vrachtverkeer is volledig elektrisch danwel hybride. Desalniettemin moet al deze elektriciteit worden opgewekt en ons huidige, internationale collectief van windmolen- en solarparken levert nog niet één derde van al deze energie.
“Die cijfers kunnen niet kloppen,” klonk het ergens vanuit de zaal. Een collectieve toon van protest viel de spreker bij.
Stohlman vertrok geen spier.
Even zweeg hij, om vervolgens te reageren op het weerwoord dat hij kreeg.
“Ik verzeker u dat de cijfers kloppen. Dit in tegenstelling tot de schaamteloos foutieve berekeningen die onze voorgangers in de afgelopen regeerperiode hebben gemaakt. U zult zo snel mogelijk een volledig onderbouwd rapport ter inzage ontvangen.”
“Ik wil dat rapport nu zien,” riep iemand anders vanuit de zaal.
Stohlman stond weer even stil, alsof iemand op een pauzeknop had gedrukt, maar gaf twee seconden later antwoord. “U krijgt uw rapport, maar laten we ons eerst richten op de essentie van de zaak.”
De protestgeluiden bleven weerklinken, maar het volume zwakte af onder invloed van de sussende gebaren die hier en daar opstaken.
“In de industrie is de toepassing van duurzame energie een wanvertoning gebleken. Vooral in de zware industrie, fabrieken en productiebedrijven, is gebleken dat wind- en solarenergie een dermate gering aandeel in het geheel hebben, dat dit zelfs te verwaarlozen valt.
We willen, kunnen en mogen niet doemdenken en de verdere ontwikkeling van duurzame energiebronnen moet dan ook een hoge prioriteit behouden. Deze mag echter niet in de weg staan van het allerhoogste belang, namelijk het kunnen blijven voldoen aan de vraag naar energie. Niet alleen bij de consument, maar ook bij de producent. Dit alles om onze economie draaiende te houden en een verdere terugval te voorkomen.”
Stohlman draaide zich om en keek naar de ministerraad die achter hem zat.
Mel Peterson stond op, liep om zijn collega’s heen en nam naast Stohlman plaats achter de spreekstoel. Stohlman deed een stap opzij en maakte plaats voor zijn eveneens Duitse collega, die met een Australische tongval als herinnering aan zijn geboorteland, het woord nam.
“Dank u wel, mijnheer Stohlman.”
Even keek hij de zaal rond.
“Dames en heren, na het grondige onderzoek dat het Ministerie van Energie en Milieu in de afgelopen maanden heeft gevoerd, en na rijp beraad met Sven Dabscheck, onze minister van Economische Zaken, zijn wij tot de volgende beslissing gekomen, die de boeken in gaat als de Energienota voor 2034.”
Notepads werden ter hand genomen, MP7 recorders werden geactiveerd.
“Op basis van bewezen ontoereikendheid van duurzame energiebronnen, alsmede de wettelijk beperkte inzet van kernenergie met het oog op terrorismepreventie, zijn wij tot de conclusie gekomen dat er één methode is om aan de huidige energievraag, alsmede die voor de komende jaren, te voldoen. Met onmiddellijke ingang zullen wij het percentage energiewinning uit fossiele brandstoffen, waaronder steenkool, bruinkool, aardgas en als belangrijkste factor, aardolie, verhogen van de huidige 31 procent naar 66 procent van het totaal.”
De camera van Net10 moest plotseling uitzoomen om de vele verbijsterde reacties in de zaal te kunnen filmen. Overal sprongen parlementsleden op uit hun stoel en begonnen door elkaar te roepen. Er werd met vuisten in de lucht gezwaaid en op tafel geslagen. Grote handgebaren zwaaiden het initiatief van de minister van Europese Zaken uit.
“Dit is absurd,” riep iemand in deftig Engels.
“Er stond een halvering gepland. 66 procent is een regelrechte schande,” klonk het in woedend Bulgaars.
Ook Peterson liet zich niet van de wijs brengen door de vele reacties die nu op hem af kwamen.
“Ik verzeker u dat wij geen overhaaste of ondoordachte beslissingen hebben genomen. Het aantal brownouts op ons elektriciteitsnet is in de laatste jaren significant toegenomen, met name in Oost-Europa waar de backupsystemen niet optimaal zijn. Alleen door een verhoging van de productie uit fossiele brandstoffen kunnen we garanderen dat deze brownouts geen blackouts gaan worden.”
“Terugvallen op olie is alsof we 30 jaar terug in de tijd gaan,” riep een verontwaardige Française achter uit de zaal. “Dit is een bespottelijk besluit.”
Peterson keek haar een moment emotieloos aan en schudde toen zijn hoofd. “Bespottelijk is het als we straks bij Rusland moeten aankloppen om peperdure energie in te kopen, terwijl men daar nota bene tegen dezelfde problemen aan loopt als hier. Ik begrijp uw verwondering, maar ons besluit is genomen en gebaseerd op betrouwbare fundamenten. We gaan naar 66 procent winning uit fossiele brandstoffen en wel minimaal tot het einde van deze regeerperiode.”
De stemming in de zaal bleef chaotisch en gespannen.
Een Belgische afgevaardigde klom bovenop zijn stoel. “Hoe denkt u dit te rechtvaardigen naar de consument? De oliereserves zijn tot een minimum geslonken. Met deze hoeveelheden zal de prijs niet bij de huidige 305 dollar per vat blijven. Heeft u enig idee wat voor financiële consequenties dit zal hebben? Uw collega durfde het boze woord niet uit te spreken, maar ik doe het wel. Recessie! Dat is wat we zullen krijgen. Een hele diepe recessie! 2009 zal er niets bij zijn.”
Peterson schudde wederom zijn hoofd. “Het rapport zal alles verduidelijken. Ik kan u nogmaals verzekeren dat we alle opties hebben overwogen en dit is toch echt de beste. De CO2 uitstoot is met succes teruggebracht en een verhoging van het oliegebruik zal deze uitstoot nog steeds beneden de maximumwaarde houden. Daarnaast zullen wij scherp toezicht houden op de olieprijs als deze gaat stijgen.”
“Laat me niet lachen. Wat voor toezicht denkt u te kunnen houden?” vroeg de Belg die op zijn stoel bleef staan en wilde armgebaren maakte.
“De OPEC heeft zich nog nooit iets aangetrokken van Europa,” riep een van de Griekse parlementsleden halverwege de zaal. “Ze zullen zich kapot lachen om deze naïeve wanvertoning.”
Claudia Verwer stond nu op van haar stoel en liep naar voren. Ze gebaarde Peterson om een stap opzij te zetten en ging zelf voor de microfoon staan, waarbij ze met beide handen tot kalmte maande.
“Heren, dames, gezien de verhitte sfeer zie ik mij genoodzaakt om deze energienota nu af te ronden. Ik sta altijd open voor vragen en opmerkingen, dat weet u, maar voordat het nog verder uit de hand loopt wil ik u er op wijzen dat de nota een reeds genomen besluit is en geen voorstel. Het heeft derhalve geen zin om hier een volkomen ongecontroleerde discussie van te maken. Ik begrijp uw verrassing, maar zoals mijn collega al zei: het rapport dat u straks krijgt, omvat alle cijfers en zal een en ander verduidelijken. Ik reken er op dat u nog altijd vertrouwen hebt in uw gekozen Raad. Dank u wel.”
De hamer was gevallen.
Matt tikte snel het bankaccount van zijn vader aan, maar het saldo was onveranderd. Voor de zekerheid ververste hij het scherm, maar de cijfers bleven staan. Hij beet op zijn lip en tikte met zijn nagel tegen de achterzijde van de telefoon in zijn hand.
Christa keek over de schouder van Rachida mee naar de monitor in het NedNews busjes.
Vanuit de zaal klonken nog altijd tal van proteststemmen. De tolken zaten ongetwijfeld met zweet op hun voorhoofd in hun cabines, niet meer wetend wat ze nog moesten vertalen en voor wie. De parlementszaal, die normaal gesproken zichzelf regisseerde, was verworden tot een kippenren.
De telefoon brandde in haar hand. Waarom belde hij niet?
De minister-president had zich omgedraaid naar Peterson en Stohlman en was buiten bereik van de microfoon met hen in overleg. Matt tikte heen en weer tussen het bankaccount en de televisie-uitzending.
Het saldo van 36.420 brandde op zijn netvlies. Dit was het moment waarop al Wadih het riante bedrag had moeten overmaken. Zonder die overboeking dreigde alles in het water te vallen.
Zou hij de boel hebben opgelicht?
Had hij teruggebluft?
Was het een groot toneelspel, of hadden ze zijn vader helemaal verkeerd ingeschat?
Verwer legde haar hand op Stohlmans schouder en maande de twee ministers om met haar mee te lopen. Gezamenlijk liepen ze naar achter, waar de rest van de Raad opstond en aanstalten maakte om de rumoerige zaal te verlaten.
In alle talen, maar nu voornamelijk in een met kleurrijke accenten doorspekt Engels, vlogen vragen, opmerkingen en verwijten door de lucht, allen geadresseerd aan de ministers die nu van het podium stapten. In de zaal heerste chaos, wanorde en vooral heel veel emotie.
Matt wipte heen en weer op zijn stoel. De ministers verdwenen door de door aan de achterzijde van het podium en lieten het verontwaardigde parlement achter zich.
“Het frame wordt gesloten,” zei de technicus van Net10 over zijn schouder. Achter hem stond de reporter die zich op zijn beurt omdraaide naar Christa.
“Mevrouw Winkler, we hebben een strak schema en ik ben niet van plan om nog langer te wachten.”
De rode dame van RT2 keek haar collega aan en fronste haar wenkbrauwen, zoals een tiener op school bij haar vriendinnen zou doen wanneer het zwarte schaap van de klas op net iets te foute schoenen verscheen.
“Gaan we?” vroeg ze op theatrale toon en greep naar het portier van de auto.
“Wacht nog heel even,” riep Christa. Ze pakte haar telefoon en belde naar Matt, die direct opnam.
“Christa?”
“Lieverd, ik kan ze niet langer hier houden. Hoe staan we er voor?”
“Het gaat fout,” zei hij zenuwachtig. “Helemaal fout. Die man heeft ons belazerd, hij...”
Het bleef stil.
“Matt?”
Gerards keek haar vragend aan.
“Matt?”
Matt keek naar het schem, dat hij zojuist opnieuw had ververst.
Het saldo stond op € 45.036.420.
“Matt?”
“Ja, sorry. Ik ben er,” stamelde hij. “En het geld ook. Het... het staat er op.”
“45 miljoen?” vroeg Christa verheugd.
Hij ververste het scherm opnieuw om zeker van zijn zaak te zijn.
“Tot op de cent nauwkeurig. Ik stuur je het afschrift nu meteen door.”
Ze hoorde de opluchting in zijn stem en wachtte even tot het kleine blauwe lampje op haar telefoon de indicatie gaf dat er nieuwe data binnenkwam.
“Goed schat. Je weet wat je moet doen.” Ze verbrak de verbinding en wendde zich tot de heren en dames van de pers
“Camera’s in de aanslag, jongens. Zeg jullie mensen dat jullie nu direct live moeten en ik geef jullie de uitzending die jullie beroemd gaat maken.”
Terwijl haar collega de camera pakte, koos Rachida het nummer van de regiekamer. “Meisje, nu gaat het om mijn baan, hè. Ik reken op je.”
Links van haar ploften de schoenen van de nogal corpulente cameraman van Net10 vanuit het busje op het modderige grind.
Op het zelfde moment klonk het geluid van een deur die ontsloten werd.
Matt liet de telefoon uit zijn hand glijden en draaide zich met een ruk om. De deur zwaaide open en daar stond, fors, groot en dreigend, zijn vader.
Zijn wilde, ongekamde haren, de ijskoude blik, de trillende neusvleugels, de pompende bewegingen van zijn rechterhand; woede was niet het juiste woord.
De man zag er uit als de vleesgeworden razernij. Een enkel ogenblik vroeg Matt zich af hoe hij hem gevonden had. Had er iemand aan de deur geluisterd? Had men zijn stem gehoord toen hij met Christa sprak? Was hij betrapt toen hij naar binnen ging?
Het maakte nu ook eigenlijk niet uit. Wanders knarste met zijn tanden en stapte zonder ook maar een woord te zeggen met grote passen de kamer binnen. Zijn linkerhand ging omhoog en hield de injectiespuit in de aanslag.
Er was geen bedenktijd, geen ruimte tot afwegen van de opties. Matt moest per direct beslissen of hij opstond en het onvermijdelijke gevecht aanging, of bleef zitten en probeerde om het script te starten dat de biochips moest activeren, alvorens zijn vader hem te lijf kon gaan.
De man was weliswaar de jongste niet meer, maar hij kon ruim dertig kilo extra in de strijd gooien en was bovendien niet alleen verblind, maar ook gesterkt door een overduidelijke, ontembare woede.
Alles of niets.
Matt tikte zo snel hij kon het accountscherm weg en opende het script dat hij had voorbereid. Zijn vader was halverwege de kamer.
Twee seconden?
Drie?
Hij drukte op de startknop, toetste razendsnel de frequentiemacro in en drukte nogmaals op start.
De groene indicator sprong op rood, het script startte en ondanks zijn op het allerlaatste moment gepleegde uithaal naar rechts, schoot de injectienaald met een ongelooflijk stekende pijn diep in zijn hals.
“Staan blijven!”
Heel even was Matt zich niet bewust van de botte stem die door de kamer galmde. Zijn hele bewustzijn had zich in één klap gefocust op de onverwachte aanval van zijn vader en de stekende pijn in zijn nek, waar de vlijmscherpe, centimeters lange naald nu weer uit getrokken werd. Hij kneep zijn ogen dicht en balde zijn vuisten, maar het gevoel in zijn benen was weg. Hij had zelfs geen idee of hij stond, zat of lag. Geheel verlamd wachtte hij af.